200402322/2 en 200402324/2.
Datum uitspraak: 29 maart 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Wärtsilä Propulsion Netherlands B.V.", gevestigd te Drunen,
verzoekster,
tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 18 maart 2004 in de gedingen tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
Bij uitspraak van 18 maart 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door verzoekster tegen een besluit van 23 december 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van Heusden (hierna: het college) het bezwaar van verzoekster tegen een besluit van 21 februari 2003, waarbij het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor de bouw van een tankstation en een autowasinrichting op het perceel, kadastraal bekend gemeente Drunen, sectie K, nummers 1644-1645 ged., gelegen aan de Parklaan te Drunen, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 18 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 18 maart 2004 heeft de voorzieningenrechter het door verzoekster tegen een besluit van 23 december 2003 ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Tevens heeft hij het beroep tegen een besluit van 19 januari 2004 ongegrond verklaard. Bij eerstgenoemd besluit heeft het college het bezwaar van verzoekster tegen een besluit van 25 juni 2003, waarbij het college aan de gemeente Heusden vergunning heeft verleend voor het kappen van 16 beuken aan de Parklaan te Drunen, ongegrond verklaard. Bij genoemd besluit van 19 januari 2004 heeft het college een herziene kapvergunning verleend.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster bij brief van 18 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 29 maart 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. E.M.C.M. van Leijen en mr. J.A.M. Hermans, gemachtigden, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door mr. H.J. Kastein, advocaat te Leusden, daar gehoord.
2.1 Vergunninghouder exploiteert thans een tankstation aan de Bosscheweg te Drunen. Vast staat dat hij reeds gedurende een aantal jaren pogingen doet dit tankstation te verplaatsen naar een andere locatie, omdat aan de Bosscheweg niet kan worden voldaan aan de geldende milieuwetgeving. Zijn belang bij een verplaatsing op korte termijn is groot, onder meer omdat de inmiddels voor de betrokken locatie aan de Parklaan krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning in december 2004 komt te vervallen, indien het tankstation niet voor die tijd voltooid en in werking is gebracht en voorts van de zijde van de milieu-inspectie op beëindiging van de exploitatie van het tankstation aan de Bosscheweg wordt aangedrongen.
2.2 Verzoekster exploiteert op een naastgelegen perceel een bedrijf dat scheepsschroeven fabriceert. Het productieproces is ingericht op de fabricage van schroeven met een maximale doorsnede van 14 meter.
Volgens verzoekster betekent de realisering van het bouwplan dat het transport van schroeven met een doorsnede van 12 meter en meer over de openbare weg onmogelijk wordt gemaakt en wordt zij aldus onevenredig in haar belangen geschaad.
2.3 De Voorzitter onderschrijft de zienswijze van de voorzieningenrechter dat de realisering van het bouwplan niet betekent dat het transport van schroeven met een doorsnede van maximaal 12 meter onmogelijk zal blijken. Wel staat vast dat transport van schroeven met een doorsnede van 14 meter langs deze weg niet mogelijk zal zijn. Naar verzoekster zelf stelt heeft haar bedrijf tot op heden echter nog geen schroeven met een grotere doorsnede dan 11,6 meter gefabriceerd; in de regel zijn de schroeven aanzienlijk kleiner. Gelet voorts op hetgeen door partijen naar voren is gebracht over de kans dat in de toekomst een productieorder voor een schroef van 14 meter zal worden gegeven, bestaat naar voorlopig oordeel onvoldoende aanleiding om op voorhand aan te nemen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geconcludeerd dat het college aan het belang van verzoekster bij behoud van de mogelijkheid van een transport van een schroef van 14 meter langs deze weg, afgezet tegen de overige belangen, geen overwegende betekenis behoefde toe te kennen.
2.4 Gelet hierop, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de bouwvergunning.
2.5 Gebleken is dat de bezwaren van verzoekster tegen de kapvergunning hoofdzakelijk zijn ingegeven door de bezwaren tegen de realisering van het bouwplan. Gelet hierop, en in aanmerking nemend dat in hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht op voorhand geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat de kapvergunning niet had mogen worden verleend, bestaat evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de kapvergunning.
2.6 Ook voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2004