ECLI:NL:RVS:2004:AO7480

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305140/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor dierenhok in Doorn

In deze zaak gaat het om de weigering van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Doorn voor het oprichten van een dierenhok op een perceel. Het college heeft op 13 februari 2001 besloten de vergunning te weigeren, waarna de appellant bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 7 augustus 2001 ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht heeft op 26 juni 2003 het beroep van de appellant tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 5 maart 2004 ter zitting is behandeld.

De appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de calamiteitenregeling van artikel 47, zesde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" van toepassing had moeten zijn. Hij stelt dat het bestaande dierenhok is verzakt door hevige regenval en storm, wat volgens hem als een calamiteit moet worden aangemerkt. De Raad van State oordeelt echter dat de appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verzakking van het dierenhok het gevolg is van meteorologisch onheil. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bouwvergunning niet kon worden verleend op basis van de calamiteitenregeling.

Daarnaast betoogt de appellant dat het dierenhok past binnen het toekomstige bestemmingsplan "Landelijk gebied 2000". De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het bouwplan niet past binnen de bestemming "Multifunctioneel Bos" en dat het college geen aanleiding had om op het toekomstige bestemmingsplan vooruit te lopen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat uit de aanvraag om vergunning niet blijkt dat het dierenhok daadwerkelijk voor agrarisch gebruik zal worden ingezet.

Tot slot verwerpt de Raad van State het betoog van de appellant dat de gemeente Doorn het griffierecht voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen had moeten vergoeden. De appellant heeft niet aangetoond dat hij voor beide beroepen afzonderlijk griffierecht heeft moeten betalen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

200305140/1.
Datum uitspraak: 14 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 juni 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Doorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doorn (hierna: het college) bouwvergunning geweigerd voor het oprichten van een dierenhok op het perceel [locatie].
Bij besluit van 7 augustus 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 juni 2003, verzonden op 30 juni 2003, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar door het college niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 november 2003 heeft het college van antwoord gediend. Bij brief van 22 december 2003 heeft appellant hierop gereageerd.
Bij brief van 20 februari 2004 zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2004, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. I. van Loon, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In geding is weigering van een bouwvergunning voor het oprichten van een dierenhok.
2.2. Appellant betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank heeft miskend dat het college de calamiteitenregeling van artikel 47, zesde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Landelijk gebied” in dit geval van toepassing had moeten achten. Hij meent dat het bestaande dierenhok is weggezakt en dreigt in te storten als gevolg van hevige regenval in combinatie met storm, hetgeen volgens hem als een calamiteit moet worden aangemerkt. Dit betoog slaagt niet. Ingevolge genoemd artikel 47, zesde lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen bestaande bouwwerken, strijdig met het plan in geval van tenietgaan door een calamiteit, onder bepaalde voorwaarden geheel worden herbouwd. Volgens jurisprudentie van de Afdeling (verwezen wordt in dit verband naar de uitspraak van 25 juni 2003, no. 200206598/1, www.raadvanstate.nl) moet onder een calamiteit worden verstaan een verwoesting door een onvermijdelijk, eenmalig, buiten de schuld van de betrokkene veroorzaakt onheil. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het dierenhok is verzakt als rechtstreeks gevolg van meteorologisch onheil, daargelaten de vraag of de verzakking kan worden aangemerkt als tenietgaan in de zin van genoemde overgangsbepaling. De rechtbank heeft derhalve op goede gronden geoordeeld dat de bouwvergunning niet met toepassing van artikel 47, zesde lid, van de planvoorschriften kon worden verleend.
2.3. Appellant betoogt verder dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het dierenhok past binnen het toekomstige bestemmingsplan “Landelijk gebied 2000”, aangezien het gaat om een bij de uitoefening van het agrarisch bedrijf passend bouwwerk. Dit betoog slaagt evenmin. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat het bouwplan niet past binnen de bestemming “Multifunctioneel Bos”, zoals opgenomen in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Landelijk gebied 2000”, zodat het college geen aanleiding hoefde te vinden op dit toekomstige bestemmingsplan vooruit te lopen. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat uit de aanvraag om vergunning noch uit de overige stukken kan worden afgeleid dat de aanvraag daadwerkelijk ziet op de oprichting van een dierenverblijf ten behoeve van het gestelde agrarische gebruik van het perceel door een derde. De omstandigheid dat een contract over het gebruik van de grond met een melkveehouder is gesloten kan aan dit oordeel niet afdoen, aangezien hiermee geenszins aannemelijk is gemaakt dat het dierenhok, gezien ook de omvang daarvan, voor de uitoefening van het agrarisch melkveebedrijf zal worden gebruikt.
2.4. Appellant betoogt ten slotte tevergeefs dat de rechtbank de gemeente Doorn ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift had moeten gelasten het voor dat beroep betaalde griffierecht te vergoeden. Appellant heeft niet aangetoond en ook anderszins is niet gebleken dat hij zowel voor het beroep tegen het niet tijdig beslissen als voor het beroep tegen het besluit van 7 augustus 2001, voor zover betrekking hebbend op het dierenhok, afzonderlijk griffierecht heeft moeten betalen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2004
218.