ECLI:NL:RVS:2004:AO7485

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305294/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor verbouwing en uitbreiding van een woning in Eindhoven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 8 juni 2001 een bouwvergunning aangevraagd voor het verbouwen en uitbreiden van haar woning in Eindhoven, inclusief het plaatsen van dakkapellen. Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven verleende aanvankelijk de bouwvergunning, maar herroept deze op 24 juni 2002 na bezwaar van een derde partij. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de bouwvergunning heeft geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met de gemeentelijke bouwverordening.

Appellante stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de voorschriften van de bouwverordening van toepassing zijn, omdat het bestemmingsplan volgens haar bebouwingsgrenzen vastlegt. De Raad van State oordeelt echter dat het bestemmingsplan geen regeling bevat over de ligging van de aanbouw ten opzichte van de achtergevelrooilijn, waardoor de voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening van toepassing blijven. De Raad bevestigt dat de overschrijding van de achtergevelrooilijn in strijd is met de bouwverordening.

Daarnaast betoogt appellante dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen voor de overschrijding van de achtergevelrooilijn. De Raad van State oordeelt dat het college wel degelijk in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen vrijstelling te verlenen, gezien de belangenafweging en de perceelsafmetingen. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

200305294/1.
Datum uitspraak: 14 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 juni 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) aan appellante bouwvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van een woning en het plaatsen van dakkapellen in het voor- en achtergeveldakvlak aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 juni 2002 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 8 juni 2001 herroepen en de gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd.
Bij uitspraak van 30 juni 2003, verzonden op 1 juli 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 8 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 augustus 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 oktober 2003 heeft [partij] een memorie ingediend. Bij brief van 17 oktober 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. E.A.C. Spoormakers, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.A.M.C. Hermans, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Daar is ook gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. E.K.J. Eilander, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet, blijven, voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan, eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet blijven de voorschriften van de bouwverordening van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan “Centraal Woensel” rust op het perceel de bestemming “Woondoeleinden”.
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor woondoeleinden aangewezen gronden primair bestemd voor woningen met daarbij behorende erven en (parkeer)voorzieningen.
Ingevolge artikel 12.1. van de planvoorschriften mag slechts worden gebouwd overeenkomstig het plan zoals dat door burgemeester en wethouders op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor dit gebied is uitgewerkt en door Gedeputeerde Staten onherroepelijk is goedgekeurd.
Ingevolge artikel 12.3.1. van de planvoorschriften is de bouw van aanbouwen en bijgebouwen bij woningen mogelijk mits voldaan wordt aan de volgende eisen dan wel voorwaarden:
a. totale oppervlakte in m2: ten hoogste 75;
b. goothoogte in m1 : ten hoogste 3;
c. de aanbouwen en bijgebouwen mogen geen zelfstandige woning vormen;
d. bebouwingspercentage: ten hoogste 65.
Ingevolge artikel 12.4.2. van de planvoorschriften zijn de micro-stedebouwkundige bepalingen in de bouwverordening van toepassing zolang het bestemmingsplan niet is uitgewerkt.
2.3. Ingevolge artikel 2.5.11 van de gemeentelijke bouwverordening, voor zover hier van belang, is de achtergevelrooilijn evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt deze zich op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.
Ingevolge artikel 2.5.12 van de gemeentelijke bouwverordening, voor zover hier van belang, is het verboden bouwvergunningplichtige bouwwerken te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Ingevolge artikel 2.5.14, aanhef en onder j, van de gemeentelijke bouwverordening, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn voor erkers, serres en overige uitbouwen.
2.4. Het college heeft bij de bestreden beslissing op bezwaar de gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd omdat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.12 van de gemeentelijke bouwverordening.
2.5. Appellante betoogt primair dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 9, tweede lid, van de Woningwet van toepassing is. Appellante voert daartoe aan dat in het bestemmingsplan bebouwingsgrenzen zijn vastgelegd in die zin dat het plan de totale oppervlakte, de goothoogte en het bebouwingspercentage van aanbouwen en bijgebouwen bij woningen regelt, zodat de voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordening buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestemmingsplan geen regeling behelst omtrent de ligging van de aanbouw ten opzichte van de achtergevelrooilijn, zodat de voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening die daarop betrekking hebben van toepassing blijven. Artikel 12.4.2 van de planvoorschriften bepaalt dit ook uitdrukkelijk.
2.6. Vast staat dat de voorgevel van de woning van appellante gelegen is op de voorgevelrooilijn. Eveneens staat vast dat de achtergevelrooilijn wordt overschreden, hetgeen in strijd is met het verbod van artikel 2.5.12 van de gemeentelijke bouwverordening. Daarbij zij opgemerkt dat de achtergevelrooilijn, naar ter zitting is gebleken, met inachtneming van artikel 2.5.11, eerste lid, aanhef en onder d, van de gemeentelijke bouwverordening moet worden vastgesteld, waardoor – naar aannemelijk moet worden geacht – de overschrijding aanzienlijk meer bedraagt dan de door appellante gestelde 40 centimeter.
2.7. Appellante betoogt subsidiair dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling, als bedoeld in artikel 2.5.14, sub j, van de gemeentelijke bouwverordening te verlenen. Daartoe voert zij aan dat de belangenafweging niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden.
Dit betoog faalt eveneens. Gelet op de perceelsafmetingen in relatie tot de omvang van de aanbouw, moet met de rechtbank worden geoordeeld dat niet gesteld kan worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat bij de belangenafweging de extra gebruiksmogelijkheden die de overschrijding van de achtergevelrooilijn voor appellante oplevert niet kunnen opwegen tegen de beperking van de gebruiksmogelijkheden en de vermindering van de belevingswaarde van zijn achtertuin voor [partij]. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het voor rekening en risico van appellante dient te komen dat de aanbouw is gerealiseerd alvorens de bouwvergunning onherroepelijk was geworden. De omstandigheid dat [partij] eerst op de laatste dag van de bezwaartermijn bezwaar heeft gemaakt en geen schorsing van de bouwvergunning heeft gevraagd, is in dit verband niet relevant.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn- van Bilderbeek w.g. Van Roosmalen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2004
53-398.