ECLI:NL:RVS:2004:AO7493

Raad van State

Datum uitspraak
14 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305671/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor houtloods in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 april 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een bouwvergunning voor het oprichten van een houtloods van 87 m2 op een perceel in Doorn. De appellant, het college van burgemeester en wethouders van Doorn, had op 13 februari 2001 een bouwvergunning geweigerd, waarna de rechtbank Utrecht op 11 juli 2003 het beroep van de wederpartij gegrond verklaarde en de beslissing op bezwaar vernietigde. De appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank had miskend dat het bouwplan in strijd was met de bestemming "Bosgebied III" zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, derde herziening". De appellant stelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat hij aannemelijk had moeten maken dat de houtloods niet uitsluitend voor de instandhouding van het bosgebied zou worden gebruikt. De Raad van State oordeelde dat de appellant voldoende had aangetoond dat de houtloods in strijd was met de bestemming en dat de rechtbank dit had miskend.

Het hoger beroep van de appellant werd gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de weigering van de bouwvergunning voor de houtloods. De Raad van State verklaarde het beroep van de wederpartij bij de rechtbank ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van bestemmingsplannen en de voorwaarden waaronder bouwvergunningen kunnen worden verleend.

Uitspraak

200305671/1.
Datum uitspraak: 14 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Doorn,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 juli 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Doorn
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2001 heeft appellant [wederpartij] bouwvergunning geweigerd voor het oprichten van een houtloods op het perceel [locatie] te Doorn.
Bij besluit van 23 oktober 2001 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2003, verzonden op 14 juli 2003, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank), voor zover hier van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, voor zover het betrekking heeft op het oprichten van een houtloods. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 september 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 15 oktober 2003, 21 oktober 2003 en 15 december 2003 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Bij brief van 20 februari 2004 zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. I. van Loon, advocaat te Utrecht, en [wederpartij] in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In geding is de weigering van een bouwvergunning voor het oprichten van een houtloods van 87 m2.
2.2. Appellant stelt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de bestemming “Bosgebied III”, zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Landelijk Gebied, derde herziening”. Volgens appellant is de rechtbank er ten onrechte van uit gegaan dat appellant aannemelijk had moeten maken dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Appellant stelt voldoende te hebben aangetoond dat het onaannemelijk is dat [wederpartij] de houtloods slechts zal gebruiken voor de instandhouding van het bosgebied.
2.3. Dit betoog treft doel. Ingevolge artikel 29A, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Landelijk Gebied, derde herziening” mogen de gronden waarop de houtloods is voorzien worden gebruikt voor de instandhouding van het bosgebied. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was op het perceel reeds een loods van 111 m2 aanwezig, die ten dienste stond aan deze bestemming. Gelet hierop en gezien de omvang van de oppervlakte bosgebied die [wederpartij] ter beschikking heeft, heeft appellant terecht onvoldoende aannemelijk gemaakt geacht dat [wederpartij] de loods van 87 m2, (ook) zal gebruiken voor de instandhouding van het bosgebied. De houtloods waarop de in geding zijnde aanvraag betrekking heeft, is dan ook in strijd met de bestemming “Bosgebied III”, zoals bedoeld in het bestemmingsplan “Landelijk Gebied, derde herziening”. De rechtbank heeft dit miskend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voorzover het besluit van 23 oktober 2001 is vernietigd, voor zover dit betrekking heeft op het oprichten van een houtloods. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling hierna ingaan op de overige door [wederpartij] bij de rechtbank ingediende beroepsgronden.
2.5. De stelling dat het bouwplan past binnen het toekomstige bestemmingsplan “Landelijk gebied 2000” slaagt niet. Daargelaten de vraag of de houtloods waarvoor vergunning is gevraagd kan worden beschouwd als nodig voor “houtproductie” of ”natuur- en landschapsbeheer” als bedoeld in artikel 9 van de voorschriften bij dat in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, niet wordt voldaan aan de regeling voor bijgebouwen in artikel 9, derde lid, sub c, in samenhang met het vijftiende lid, sub g, van dat plan. De totale oppervlakte aan bijgebouwen, inclusief de in geding zijnde houtloods, overschrijdt immers de gestelde grens van 100 m2. Anders dan [wederpartij] meent, kan uit de systematiek van genoemd artikel 9, en in het bijzonder het derde lid in combinatie met het vijftiende lid, onder a, b, c en g, niet worden afgeleid dat de aangevraagde houtloods niet als bijgebouw in de zin van deze bepaling zou moeten worden aangemerkt. Hetgeen [wederpartij] verder over de berekening van de oppervlakte van de bijgebouwen naar voren heeft gebracht, kan aan het vorenstaande niet afdoen.
2.6. [wederpartij] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de door hem genoemde gevallen op rechtens relevante wijze overeenkomen met zijn eigen situatie. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarmee niet.
2.7. Gezien het vorenstaande en gelet op artikel 44 van de Woningwet heeft het college de gevraagde vergunning terecht geweigerd. De Afdeling ziet daarom aanleiding het beroep bij de rechtbank alsnog ongegrond te verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 juli 2003, 2001/1371, voorzover het besluit van 23 oktober 2001 is vernietigd, voor zover dit betrekking heeft op het oprichten van een houtloods;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2004
218.