ECLI:NL:RVS:2004:AO7503

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402183/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • E.D. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor hoofdkantoor en appartementen in Delft

Op 2 oktober 2003 verleende het college van burgemeester en wethouders van Delft aan [vergunninghouder] een vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van het hoofdkantoor van de Stichting Delftwonen, 26 appartementen en een gezondheidscentrum aan de Aart van der Leeuwlaan te Delft. Dit besluit werd genomen op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Verzoekers, die zich tegen deze vergunning verzetten, hebben op 15 maart 2004 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 1 april 2004 behandeld. Tijdens deze zitting waren verzoekers en vertegenwoordigers van het college aanwezig, evenals de Stichting Delftwonen en de vergunninghouder, vertegenwoordigd door hun advocaat. De Voorzitter heeft de argumenten van verzoekers beoordeeld, maar concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage niet in stand zou blijven.

Daarom werd besloten om geen voorlopige voorziening te treffen en werd het verzoek afgewezen. De beslissing werd op 7 april 2004 in het openbaar uitgesproken door de Voorzitter, mr. H. Troostwijk, in aanwezigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.

Uitspraak

200402183/2.
Datum uitspraak: 7 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 maart 2004 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) aan [vergunninghouder] met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van het hoofdkantoor van de Stichting Delftwonen alsmede 26 appartementen en een gezondheidscentrum aan de Aart van der Leeuwlaan te Delft.
Bij besluit van 15 januari 2004 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de onbevoegd afgegeven verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en alsnog met gebruikmaking van een nieuwe verklaring van geen bezwaar van dit college van 6 januari 2004 voor het bouwplan vrijstelling en bouwvergunning verleend.
Bij uitspraak van 5 maart 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 15 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2004, waar verzoekers in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ir. J.A. Dortmond en mr. drs. J. van der Hoest, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn de Stichting Delftwonen en [vergunninghouder], beide vertegenwoordigd door mr. I.M. Harms, advocaat te Rotterdam, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend.
2.2. Gelet hierop, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2004
201.