200300669/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 18 december 2002 in het geding tussen:
het College van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen.
Bij besluit van 12 oktober 2001 heeft het College van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het College van beroep) het door appellant tegen de beoordeling van het door hem op 8 november 2000 afgelegde tentamen Privaatrecht II (eerste kans) ingestelde administratieve beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 maart 2003 heeft het College van beroep van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2004, waar appellant in persoon en het College van beroep, vertegenwoordigd door mr. R.F. Ritzema, secretaris van het College van beroep, zijn verschenen.
2.1. Appellant heeft administratief beroep bij het College van beroep ingesteld tegen de beoordeling van het tentamen Privaatrecht II (eerste kans) met het cijfer 4. Bij besluit van 12 oktober 2001 heeft het College van beroep het administratief beroep ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit beoordeeld, gelet op de overweging op bladzijde 2 van de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank overweegt dat het in administratief beroep genomen besluit van verweerder van 12 oktober 2001 aan de orde is.
De Afdeling volgt appellant dan ook niet in zijn betoog dat uit de uitspraak van de rechtbank niet blijkt op welk besluit de ongegrondverklaring van het beroep ziet.
2.3. Ingevolge artikel 7.12, derde lid, eerste volzin, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wijst de examencommissie ten behoeve van het afnemen van de tentamens examinatoren aan.
2.4. Artikel 12, eerste lid, van het Examenreglement 2000 Faculteit der Rechtsgeleerdheid RuG (hierna: Examenreglement) bepaalt dat, indien de beoordeling van tentamens wordt uitgedrukt in cijfers, dit in hele getallen geschiedt.
Artikel 12, tweede lid, van het Examenreglement bepaalt dat een tentamen met een voldoende resultaat is afgelegd indien het cijfer 6 of hoger is verkregen.
Artikel 12, derde lid, van het Examenreglement bepaalt dat, indien de beoordeling van een tentamen niet in een cijfer wordt uitgedrukt, de desbetreffende examinator kan kiezen uit de volgende mogelijkheden:
2.5. Nu de beoordeling van het tentamen Privaatrecht II (eerste kans) is uitgedrukt in een cijfer, is artikel 12, derde lid, van het Examenreglement niet van toepassing op de beoordeling van dat tentamen. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het College van beroep, en in navolging daarvan de rechtbank, niet had mogen uitgaan van het aan appellant toegekende cijfer 4, of aan dat cijfer een andere betekenis had moeten toekennen dan artikel 12, tweede lid, van het Examenreglement bepaalt.
2.6. Op grond van het bepaalde in artikel 3:46, gelezen in samenhang met artikel 3:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient een besluit te berusten op een deugdelijke motivering die bij de bekendmaking van het besluit wordt vermeld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 maart 2002 in zaak no. 200103751/1 AB 2002/348, kan voor een tentamenbeoordeling als motivering gelden het beoordeelde werk, voorzien van het totaal aantal punten en het aantal punten dat per vraag is behaald, in samenhang met de modelantwoorden en de gehanteerde beoordelingssleutel.
2.6.1. Uit de stukken blijkt, dat op het door appellant afgelegde tentamen Privaatrecht II (eerste kans) zowel het totaal aantal punten als het aantal punten dat per vraag is behaald, is aangegeven. Aan hem zijn op 20 november 2000 de standaardantwoorden verstrekt, die de normen bevatten aan de hand waarvan de beoordeling van het tentamen Privaatrecht II (eerste kans) is geschied. Het standaardantwoord geldt als de kern van het goede antwoord. Er is geen grond te veronderstellen dat de standaardantwoorden niet aan de beoordelingsbeslissing ten grondslag liggen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de beoordelingsbeslissing niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Dat appellant verhinderd was de nabespreking van het tentamen bij te wonen, is voor dat oordeel niet van belang.
De rechtbank heeft dan ook terecht geen reden gezien voor een vernietiging van het besluit van 12 oktober 2001 op het administratief beroep.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004