200301419/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 14 januari 2003 in het geding tussen:
het College van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen.
Bij besluit van 11 februari 2002 - voorzover thans van belang - heeft het College van beroep voor de examens van de Rijksuniversiteit Groningen (hierna: het College van beroep) het door appellant tegen de beoordeling van het door hem op 6 juni 2001 afgelegde tentamen Strafrecht III ingestelde administratieve beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2003, verzonden op 21 januari 2003, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 mei 2003 heeft het College van beroep van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2004, waar appellant in persoon en het College van beroep, vertegenwoordigd door mr. R.F. Ritzema, secretaris van het College van beroep, zijn verschenen.
2.1. Appellant heeft administratief beroep bij het College van beroep ingesteld tegen de beoordeling van het tentamen Strafrecht III met het cijfer 2. Bij besluit van 11 februari 2002 heeft het College van beroep het administratief beroep ongegrond verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 7.12, derde lid, eerste volzin, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wijst de examencommissie ten behoeve van het afnemen van de tentamens examinatoren aan.
2.3. Artikel 12, eerste lid, van het Examenreglement 2000 Faculteit der Rechtsgeleerdheid RuG (hierna: het Examenreglement) bepaalt dat, indien de beoordeling van tentamens wordt uitgedrukt in cijfers, dit in hele getallen geschiedt.
Artikel 12, tweede lid, van het Examenreglement bepaalt dat een tentamen met een voldoende resultaat is afgelegd indien het cijfer 6 of hoger is verkregen.
Artikel 12, derde lid, van het Examenreglement bepaalt dat, indien de beoordeling van een tentamen niet in een cijfer wordt uitgedrukt, de desbetreffende examinator kan kiezen uit de volgende mogelijkheden:
2.4. Nu de beoordeling van het tentamen Strafrecht III is uitgedrukt in een cijfer, is artikel 12, derde lid, van het Examenreglement niet van toepassing op de beoordeling van dat tentamen. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het College van beroep, en in navolging daarvan de rechtbank, niet had mogen uitgaan van het aan appellant toegekende cijfer 2, of aan dat cijfer een andere betekenis had moeten toekennen dan artikel 12, tweede lid, van het Examenreglement bepaalt.
2.5. Op grond van het bepaalde in artikel 3:46, gelezen in samenhang met artikel 3:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht dient een besluit te berusten op een deugdelijke motivering die bij de bekendmaking van het besluit wordt vermeld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 maart 2002 in zaak no. 200103751/1 AB 2002/348, kan voor een tentamenbeoordeling als motivering gelden het beoordeelde werk, voorzien van het totaal aantal punten en het aantal punten dat per vraag is behaald, in samenhang met de modelantwoorden en de gehanteerde beoordelingssleutel.
2.5.1. Uit de stukken blijkt, dat op het door appellant afgelegde tentamen Strafrecht III het aantal punten dat per vraag is behaald, is aangegeven. Per vraag konden vier punten worden behaald. Ter zitting heeft appellant erkend dat aan hem de standaardantwoorden zijn verstrekt, die de normen bevatten aan de hand waarvan de beoordeling van het tentamen Strafrecht III is geschied. Er is geen grond te veronderstellen dat de standaardantwoorden niet aan de beoordelingsbeslissing ten grondslag liggen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de beoordelingsbeslissing niet is voorzien van een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dan ook terecht geen reden gezien voor een vernietiging van het besluit van 11 februari 2002 op het administratief beroep.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004