200305733/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 juli 2003 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Compaxo Vlees Zevenaar B.V.”, gevestigd te Zevenaar
Bij besluit van 6 juni 1997 heeft appellant zijn eerdere besluit van 27 mei 1997 tot aanwijzing van Compaxo Vlees Zevenaar B.V. (hierna: Compaxo) als slachterij voor het slachten van varkens afkomstig uit het toezichtsgebied Baarle-Nassau ingetrokken.
Bij besluit van 2 september 1999 heeft appellant het daartegen door Compaxo gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2001 heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door Compaxo ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en gelast dat appellant een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt.
Bij besluit van 18 februari 2002 heeft appellant het door Compaxo gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Compaxo tegen het besluit van 18 februari 2002 ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en gelast dat appellant een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 september 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 november 2003 heeft Compaxo van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H.C.M. Borman-Nijman, ambtenaar bij het ministerie, en Compaxo, vertegenwoordigd door mr. C.F. van Delft, advocaat te Gouda, C.N.M. van der Post, directeur van Compaxo, en B.J. Schenning, werknemer bij Compaxo, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3 van Beschikking 97/308/EG van de Commissie van 22 mei 1997 inzake het merken en het gebruik van varkensvlees overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 80/217/EEG van de Raad met betrekking tot Nederland (hierna: de Beschikking) ziet Nederland erop toe dat de slachthuizen die zijn aangewezen voor het slachten van de in artikel 1, eerste lid, van de beschikking bedoelde varkens, op dezelfde dag geen andere slachtvarkens opnemen.
2.2. Compaxo is na aanmelding bij de Centrale Organisatie voor de Vleessector (hierna: de COV) op 27 mei 1997 namens appellant door de Directeur van de Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees aangewezen als slachthuis voor de slacht van varkens uit het toezichtsgebied Baarle-Nassau, in welk gebied op 10 april 1997 klassieke varkenspest was uitgebroken. Tussen Compaxo en appellant is vervolgens afgesproken dat Compaxo op een aantal vrijdagen, waaronder vrijdag 6 juni 1997, haar slachterij vrij zou houden voor de slacht van varkens uit het toezichtsgebied.
Na intrekking van de aanwijzing van 27 mei 1997 was het Compaxo niet meer toegestaan om op of na 6 juni 1997 varkens uit het toezichtsgebied te slachten.
2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en een draagkrachtige motivering ontbeert. In dit verband stelt appellant dat hij terecht is afgaan op een op 5 juni 1997 gedane telefonische mededeling van de COV dat Compaxo niet, zoals afgesproken, op 6 juni 1997 varkens zou slachten uit het toezichtsgebied Baarle-Nassau.
Voorts betoogt appellant dat Compaxo, voordat de aanwijzing werd ingetrokken, al wist dat de slacht van 6 juni 1997 niet door zou gaan, omdat Compaxo vanwege een prijsconflict met Dumeco, de toeleverancier van de voor de slacht van 6 juni 1997 bestemde varkens, voor die dag geen varkens toegeleverd zou krijgen. Mitsdien is Compaxo, aldus appellant, niet benadeeld doordat de juistheid van de mededeling van de COV niet is gecontroleerd.
2.4. Dit betoog faalt. Door het besluit van 27 mei 1997 had appellant een rechtsbetrekking met Compaxo, waarbij de COV geen partij was. Bij het beëindigen van deze rechtsbetrekking door middel van het intrekken van de aanwijzing is, mede gelet op de grote financiële gevolgen die deze intrekking had voor Compaxo, door appellant ten onrechte nagelaten om bij Compaxo na te gaan of de mededeling van de COV, inhoudende dat Compaxo op 6 juni 1997 geen varkens uit het toezichtsgebied zou slachten, juist was. Het had temeer in de rede gelegen dat appellant zich van de juistheid van de mededeling had vergewist nu onweersproken vast staat dat Compaxo niet bij de COV was aangesloten.
De stelling van appellant dat van hem niet kon worden verlangd dat hij de juistheid van de mededeling van de COV controleerde, omdat de COV een coördinerende rol vervulde bij de uitvoering van de onderhavige slachtregeling, doet hieraan niet af, daar het door appellant inschakelen van de COV als coördinerende instantie hem niet ontsloeg van de verplichting om na te gaan of de gegevens waarop hij zijn besluit tot intrekking van de aanwijzing baseerde, juist waren. De omstandigheid dat het besluit van 6 juni 1997 is genomen gedurende de hectiek van de varkenspestcrisis, ontsloeg appellant evenmin van die verplichting, reeds omdat daarmee niet een zodanig tijdsbeslag was gemoeid dat dit onderzoek niet van appellant kon worden verlangd.
Dat Compaxo omwille van een prijsconflict met de toeleverancier van de varkens op 6 juni 1997 geen varkens toegeleverd kreeg, leidt evenmin tot de conclusie dat de beslissing op bezwaar ten onrechte door de rechtbank is vernietigd. Aangezien het prijsconflict ook na 6 juni 1997 zou kunnen worden beslecht en Compaxo heeft verklaard bereid en in staat te zijn geweest om de voor die dag geplande slacht op zich te nemen, heeft appellant niet zonder meer kunnen aannemen dat het niet doorgaan van de slacht tot de verantwoordelijkheid van Compaxo moet worden gerekend, noch dat Compaxo door het intrekken van de aanwijzing niet in een andere positie is komen te verkeren dan zonder deze intrekking het geval zou zijn geweest.
2.5. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de beslissing op bezwaar onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de door Compaxo Vlees Zevenaar B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit te worden betaald aan Compaxo Vlees Zevenaar B.V.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004