ECLI:NL:RVS:2004:AO7979

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401801/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake nadere eisen op inrichting van verzoekster in verband met geluidshinder

Op 6 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer een besluit genomen waarbij nadere eisen zijn gesteld aan de inrichting van verzoekster, gelegen op een perceel in Vierlingsbeek. Dit besluit, dat op 21 januari 2004 ter inzage is gelegd, betreft de toepassing van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer. Verzoekster heeft op 1 maart 2004 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 1 april 2004 behandeld, waarbij zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter heeft overwogen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 5 van het Besluit, omdat de nadere eis die is gesteld niet in overeenstemming is met de voorschriften die in Bijlage 2 van het Besluit zijn opgenomen. Verzoekster heeft aangevoerd dat de nadere eis het onmogelijk maakt om leveranciers tussen 6.00 en 7.00 uur goederen te laten afleveren, wat zou leiden tot problemen met de tijdige levering van verse goederen. De Voorzitter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in de bodemprocedure waarschijnlijk geen stand zal houden.

Op basis van deze overwegingen heeft de Voorzitter besloten om de voorlopige voorziening te treffen. Dit houdt in dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer van 6 januari 2004 wordt geschorst. Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 696,38 zijn vastgesteld, en dient de gemeente Boxmeer het griffierecht van € 232,00 aan verzoekster te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 april 2004.

Uitspraak

200401801/2.
Datum uitspraak: 16 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2004 heeft verweerder krachtens het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (verder: het Besluit) een nadere eis gesteld ten aanzien van de inrichting van verzoekster op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Vierlingsbeek, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 21 januari 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 1 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.W.O. Croockewit, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.H.C. Craenen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Onbetwist is dat op de inrichting het Besluit van toepassing is.
Ingevolge voorschrift 1.1.6 uit Bijlage 2 behorende bij het Besluit, voorzover hier van belang, zijn de piekniveaus, genoemd in tabel 1 van voorschrift 1.1.1, niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 6.00 uur en 19.00 uur.
Volgens de nadere eis is de in voorschrift 1.1.6 genoemde vrijstelling van de piekniveaus voor de onderhavige inrichting slechts van toepassing in de periode tussen 7.00 uur en 19.00 uur.
Volgens verweerder is de nadere eis gelet op de nabijheid van woningen noodzakelijk om geluidhinder tijdens het laden en lossen in de periode tussen 6.00 uur en 7.00 uur te voorkomen.
2.3. Verzoekster kan zich niet verenigen met de nadere eis, omdat, zo stelt zij, het bij het naleven van de nadere eis niet meer mogelijk is om leveranciers goederen in de periode tussen 6.00 uur en 7.00 uur te laten afleveren. Hierdoor zou de levering van sommige, verse goederen niet meer tijdig kunnen geschieden.
2.4. Ingevolge artikel 5, eerst lid, aanhef en onder a, van het Besluit, voorzover hier van belang, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in Bijlage 2 behorende bij het Besluit opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven. In dit hoofdstuk 4 wordt voorschrift 1.1.6 niet genoemd. Aangezien de bij het bestreden besluit gestelde nadere eis wel is gesteld met betrekking tot dit voorschrift, moet geconcludeerd worden dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit. De Voorzitter verwacht dat reeds hierom het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden.
2.5. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer van 6 januari 2004;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxmeer in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 696,38, waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Boxmeer te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de gemeente Boxmeer aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2004
154-314.