200401840/1 en 2.
Datum uitspraak: 14 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bitufa Waterproofing B.V.", gevestigd te Apeldoorn
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
Bij besluit van 16 januari 2004, kenmerk WM 13672, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan appellante een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor het fabriceren van bitumineuze afdichtingsbanen op het perceel aan de Laan van Spitsbergen 93-95 te Apeldoorn. Dit besluit is op 16 januari 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2004, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het beroep ter zitting behandeld op 16 maart 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.A. de Groot, advocaat te Delft, en R.H.F. van Delden, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door M. Bomhof zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In haar uitspraak van 29 april 2003, no. 200202352/1, heeft de Afdeling, voorzover hier van belang, geoordeeld dat uit de samenhang tussen vergunningvoorschrift 9.2.1 en de tekening die deel uitmaakt van de vergunning niet duidelijk was welke wandconstructies een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van 60 minuten dienden te hebben. Op grond hiervan heeft de Afdeling het destijds ter discussie staande besluit vernietigd wegens strijd met de rechtszekerheid. Tevens heeft de Afdeling verweerder opgedragen ter zake een nieuw besluit te nemen. Mede aan de hand van een op 24 november 2003 door het adviesbureau DGMR opgesteld rapport heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen.
2.2. Appellante voert, onder meer, aan dat verweerder haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld haar zienswijze over het rapport en het bestreden besluit in te dienen. Zij stelt dat zij hier meerdere malen uitdrukkelijk om heeft verzocht. Dit klemt te meer nu verweerder in het bestreden besluit voor de eerste maal kenbaar heeft gemaakt welke wanden over een brandwerendheid van tenminste 60 minuten moeten beschikken. Appellante is van mening dat het besluit daarom in strijd met de hiervoor geldende procedures is genomen.
2.3. De Voorzitter overweegt dat verweerder bij het opnieuw in de zaak voorzien ingevolge artikel 8.6 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 3:14 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing kan geven aan de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel terug kan vallen op de aan het vernietigde besluit ten grondslag liggende procedure.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder zich in het bestreden besluit niet heeft beperkt tot het aanpassen van de door de Afdeling in haar uitspraak van 29 april 2003, no. 200202352/1, vernietigde voorschriften, maar een geheel nieuwe revisievergunning heeft verleend. Nu de Afdeling niet het gehele besluit heeft vernietigd is dit in strijd met het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht. Zonder toepassing te geven aan de hiervoor in Afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer opgenomen procedures is het onder deze omstandigheden niet mogelijk de gehele vergunning te wijzigen. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de gemeente Apeldoorn van 16 januari 2004, WM 13672;
III. veroordeelt de gemeente Apeldoorn in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 772,65, waarvan een bedrag groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Apeldoorn te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de gemeente Apeldoorn aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2004