200305778/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Wijkvereniging De Parken, [appellanten], gevestigd respectievelijk wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Bij besluit van 14 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor de bouw van acht appartementengebouwen met ondergrondse parkeervoorziening op het perceel gelegen aan de Wisseloordlaan, kadastraal bekend gemeente Hilversum, sectie […], nummers […].
Bij besluit van 3 juli 2001 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. A.J.F. de Jager, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door J. van Nes, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. M.B. Koetser, advocaat te Amsterdam, verschenen.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan “Villagebied” rust op het perceel de bestemming “Woondoeleinden” en de medebestemming “Primair woongebied met ecologische en landschappelijke waarden”. De gronden hebben verder de aanduiding “p1”.
Op grond van artikel 7, derde lid, aanhef en onder p, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag het op de kaart aangegeven bebouwingspercentage van 15,5 bij de aanduiding “p1”worden verhoogd tot ten hoogste 25,5 ten behoeve van het bouwen van ondergrondse parkeervoorzieningen.
Op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder g, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen voor het uitbreiden van het bebouwingspercentage ten behoeve van het bouwen van ondergrondse parkeervoorzieningen, met dien verstande dat de parkeervoorziening is gelegen binnen een bouwvlak, de bouwhoogte maximaal 0,50 meter mag bedragen en het bebouwingsoppervlak met ten hoogste 40% wordt vergroot.
2.2. Het college heeft ten behoeve van de parkeergarage, met toepassing van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder g, van de planvoorschriften, vrijstelling verleend van het maximum bebouwingspercentage.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling voor de parkeergarage heeft kunnen besluiten. De parkeergelegenheid is, in samenhang met het te realiseren appartementengebouw, een dusdanig zware planologische maatregel dat het college, de omgeving van het te bebouwen perceel in aanmerking nemend, de vrijstelling had moeten weigeren, aldus appellanten.
2.4. De Afdeling kan dit betoog niet volgen. Het appartementengebouw is ingevolge het bestemmingsplan toegestaan. Uit de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde bouwvergunning blijkt dat een parkeergelegenheid met een omvang zoals aangevraagd noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de in de bouwverordening opgenomen parkeernorm. Uit die beslissing blijkt verder dat de vrijstelling voor een ondergrondse parkeervoorziening is verleend juist met het oog op de ecologische en landschappelijke waarden van het gebied. Niet valt in te zien waarom het college, de omgeving van het perceel in aanmerking nemend, niet in redelijkheid tot de vrijstelling heeft kunnen besluiten.
Voorts valt niet in te zien waarom en is ook niet duidelijk geworden dat appellanten beter af zouden zijn met een bovengrondse parkeervoorziening.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004