ECLI:NL:RVS:2004:AO7991

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402190/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom opgelegd aan horecagelegenheid wegens overtreding geluidnormen

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 april 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, handelend onder de naam van hun horecagelegenheid, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen, waarbij hen een last onder dwangsom is opgelegd. Dit besluit, gedateerd op 6 januari 2004, houdt in dat de verzoekers een dwangsom van € 2.000,00 per overtreding per week moeten betalen indien zij niet voldoen aan de geluidnormen zoals vastgesteld in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. Het maximum bedrag dat kan worden verbeurd is vastgesteld op € 50.000,00.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2004, waar zowel verzoekers als verweerder aanwezig waren. Verweerder heeft gesteld dat tijdens disco-avonden de geluidvoorschriften zijn overtreden, onderbouwd door een akoestisch rapport en klachten van omwonenden. Verzoekers hebben echter betwist dat het rapport relevant is, omdat het gedateerd is en zij hebben maatregelen genomen om geluidoverlast te voorkomen.

De Voorzitter heeft vastgesteld dat er onvoldoende recente metingen zijn verricht om de overtredingen te onderbouwen. De lange periode tussen het akoestisch onderzoek en het besluit, samen met de door verzoekers genomen maatregelen, heeft geleid tot de conclusie dat het besluit van verweerder niet deugdelijk is gemotiveerd. De Voorzitter heeft daarom besloten om de last onder dwangsom te schorsen en de gemeente Gilze en Rijen te verplichten het griffierecht aan verzoekers te vergoeden.

Uitspraak

200402190/2.
Datum uitspraak: 16 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers] handelend onder de naam "[naam inrichting]", wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2004, heeft verweerder aan verzoekers een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd ten aanzien van café/bar/disco “[naam inrichting]” op het perceel [locatie] te [plaats]. De dwangsom is vastgesteld op € 2.000,00 per overtreding per week dat niet aan de geluidnormen van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (verder: het Besluit) wordt voldaan. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 50.000,00.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 11 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2004, waar verzoekers, waarvan [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door J.A.L. van Engelen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.C.J. van Puijenbroek, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verweerder stelt dat bij het in werking zijn van de inrichting tijdens zogenoemde disco-avonden de geluidvoorschriften uit de Bijlage behorende bij het Besluit zijn overtreden. Hij wijst hiertoe op het in zijn opdracht opgestelde akoestische rapport en op klachten van omwonenden.
2.3. Verzoekers stellen allereerst dat het door verweerder gehanteerde akoestische rapport gedateerd is en daarom niet de grondslag kan vormen voor de conclusie dat de geluidvoorschriften worden overschreden. Zij wijzen onder meer op de maatregelen die sinds het opstellen van het rapport in de inrichting zijn getroffen.
2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. In opdracht van verweerder is door Van Dorsser raadgevende ingenieurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd betreffende vijf horeca-inrichtingen aan de Raadhuisstraat te Gilze, waaronder de inrichting van verzoekers. Ten behoeve van dit onderzoek zijn metingen verricht op 14 en 28 mei 1997. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 16 oktober 1998. In het rapport word een groot aantal maatregelen genoemd die volgens het rapport tezamen de geluidemissie van de inrichting zodanig zullen verminderen dat overschrijding van de geluidvoorschriften zal worden voorkomen. Sindsdien zijn door verweerder of in opdracht van verweerder geen metingen naar de geluidemissie van de inrichting van verzoekers meer verricht. Gezien de lengte van de periode tussen het uitvoeren van het onderzoek en het nemen van het bestreden besluit was dit echter wel aangewezen, mede gelet op het feit dat verzoekers aan verweerder kenbaar hadden gemaakt dat er in de inrichting maatregelen ter voorkoming van geluidoverlast waren getroffen, wat er van deze maatregelen verder ook zij. Het enkele voortbestaan van klachten is onvoldoende om aan te nemen dat de omstandigheden niet gewijzigd zullen zijn. Daarbij komt dat de door verweerder genoemde klachten niet in de eerste plaats zien op geluidoverlast veroorzaakt vanuit de inrichting van verzoekers. Reeds hierom komt de Voorzitter tot de conclusie dat verweerder in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten heeft vergaart bij de voorbereiding van het besluit en het besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De Voorzitter acht het aannemelijk dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden.
2.5. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen van 6 januari 2004;
II. gelast dat de gemeente Gilze en Rijen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2004
154-314.