200307152/1.
Datum uitspraak: 21 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Uithoorn,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 28 juni 2001 heeft de gemeenteraad van Uithoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 juni 2001, het bestemmingsplan "De Kwakel 1987, vierde herziening en De Kwakel-Sportcomplex 1993, eerste herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 januari 2002, kenmerk 2001-25496, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 12 maart 2003 (no. 200201499/1, zie www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling dit besluit gedeeltelijk vernietigd.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 september 2003, kenmerk 2003-10089, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 29 oktober 2003, bij de Raad van State per fax ingekomen op 29 oktober 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2004, waar appellanten, in de persoon van [een van de appellanten], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. E.A. Wentink, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en [partij], vertegenwoordigd door, [gemachtigde], verschenen.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan beoogt onder meer aan de oostzijde van de Noorddammerweg en ten noorden van Sportpark Amstelhof de bouw van een crematorium aansluitend aan het bestaande uitvaartcentrum naast de bestaande begraafplaats mogelijk te maken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plandeel met de bestemming “Begraafplaats en crematorium”, waarvan de goedkeuring door de Afdeling bij uitspraak van 12 maart 2003 (no. 200201499/1, zie www.raadvanstate.nl) is vernietigd, opnieuw goedgekeurd.
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder wederom ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Begraafplaats en crematorium”. Zij menen dat niet wordt voldaan aan de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2003, no. 200201499/1, omdat de thans beschikbare stukken te summier zijn om de financiële uitvoerbaarheid van het plandeel aan te tonen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 september 2003 (no. 200203751/1, zie www.raadvanstate.nl) stellen appellanten verder dat het gebrek, dat de gegevens die betrekking hebben op de financiële uitvoerbaarheid niet ter inzage hebben gelegen met het ontwerpplan, niet kan worden hersteld door verweerder en aanleiding had moeten zijn om goedkeuring te onthouden.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien dit plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel opnieuw goedgekeurd. Gelet op de “Executive Summary” van de “Feasibility study for a small-scale crematorium in the municipality of Uithoorn, The Netherlands” uit 1997 en de accountantsverklaring van 13 september 2001 blijkt dat het plandeel financieel haalbaar is wat betreft de bouw en exploitatie van het crematorium, aldus verweerder.
2.5. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 12 maart 2003, no. 200201499/1, onder meer overwogen dat het gelet op artikel 3:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onder bepaalde omstandigheden aanvaardbaar is dat vertrouwelijke bedrijfsgegevens - die van belang zijn in het kader van de vraag of het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is - niet tezamen met het ontwerp van het plan ter inzage worden gelegd. In dat geval moet echter wel inzicht worden gegeven in de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid en de elementen die in dat onderzoek zijn betrokken. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerp van het plan door het gemeentebestuur geen inzicht is gegeven in de elementen die in het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid zijn betrokken en dat verweerder bij zijn bestreden besluit vervolgens evenmin inzicht in deze elementen heeft gegeven en derhalve niet inzichtelijk heeft gemaakt op grond waarvan hij van mening is dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan, voor zover dit voorziet in de bouw van het crematorium, voldoende is gewaarborgd. Vervolgens heeft de Afdeling de goedkeuring van het hiervoor genoemde plandeel vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5.1. De Afdeling stelt voorop dat het bestreden besluit strekt tot heroverweging met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2003, no. 200201499/1. Verweerder kon derhalve volstaan met het inzichtelijk maken op grond waarvan hij van mening is dat de financiële uitvoerbaarheid van het plandeel voldoende is gewaarborgd. De vraag of verweerder goedkeuring diende te onthouden, omdat de gemeenteraad de gegevens die betrekking hebben op de financiële uitvoerbaarheid niet ter inzage heeft gelegd met het ontwerpplan, staat niet meer ter discussie.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder met de “Executive Summary” van de “Feasibility study for a small-scale crematorium in the municipality of Uithoorn, The Netherlands” uit 1997 en de accountantsverklaring van 13 september 2001 voldoende inzicht heeft gegeven in de uitkomsten van het onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plandeel en de elementen die in het onderzoek zijn betrokken en dat haar uitspraak van 12 maart 2003, no. 200201499/1 daarmee in acht is genomen.
De Afdeling is verder van oordeel dat verweerder op grond van deze stukken er in redelijkheid vanuit heeft kunnen gaan dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan in voldoende mate is verzekerd. Niet is gebleken dat de hierin gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn dan wel dat de “Executive Summary” zodanig is verouderd dat verweerder zich hier niet op heeft kunnen baseren.
2.5.2. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voorzover het ziet op dit plandeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2004