200306694/1.
Datum uitspraak: 28 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 23 februari 1995 heeft de gemeenteraad van Ede, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 januari 1995, het bestemmingsplan "Natuurgebied Veluwe" vastgesteld.
Bij besluit van 3 oktober 1995, kenmerk RG95.15655, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 3 december 1999, E01.95.0490/1/G1, heeft de Afdeling het besluit van verweerder van 3 oktober 1995 gedeeltelijk vernietigd.
Bij besluit van 11 juni 2002, kenmerk RE2001.111625, heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Bij uitspraak van 5 maart 2003, 200203996/1, heeft de Afdeling het besluit van verweerder van 11 juni 2002 gedeeltelijk vernietigd.
Bij besluit van 26 augustus 2003, nr. RE2003.24761, heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 januari 2004 heeft verweerder meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.H.J.H. van den Hogen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn de gemeenteraad van Ede, vertegenwoordigd door W. IJzerman, ambtenaar van de gemeente, en [belanghebbende], daar gehoord.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Ter zitting heeft [gemachtigde] betoogd dat [een van de appellanten] optreedt namens [belanghebbende].
De Afdeling stelt vast dat het beroepschrift is ingediend en ondertekend door [appellanten]. Uit het beroepschrift blijkt niet dat [een van de appellanten] beroep instelt namens [belanghebbende]. [appellanten] worden gezien het voorgaande aangemerkt als appellanten in dit geding.
2.3. Het plan heeft betrekking op het deel van het Centraal Veluws Natuurgebied dat ligt in de gemeente Ede. Het plan voorziet onder meer in de bestemming "Verblijfsrecreatie" ten behoeve van een uitbreiding van camping Beek en Hei te Otterlo. De uitbreiding kan worden gerealiseerd op de percelen kadastraal bekend gemeente Otterlo, sectie B, nummers 1350, 1351 en 1355.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit goedkeuring verleend aan deze plandelen.
2.4. [appellanten] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen die voorzien in de uitbreiding van camping Beek en Hei. De uitbreiding zal leiden tot een verdere toeneming van verblijfsrecreatie in de richting van de bebouwde kom en het perceel [locatie] en tot een toeneming van de recreatiedruk in Otterlo. Verder wijzen appellanten op de verstoring van padden, waarvoor in de nabijheid van de camping tunnels zijn aangelegd.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien deze plandelen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft de plandelen goedgekeurd. Hij heeft overwogen dat de afstand tussen de voorziene uitbreiding van de camping en de percelen grenzend aan de Buurtweg, mede gelet op de in de brochure “Bedrijven en milieuzonering” aanbevolen afstand tussen een camping en een rustige woonwijk, zodanig is dat niet behoeft te worden gevreesd voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Voorts acht verweerder verstoring van de paddentunnels niet aannemelijk.
2.6. In de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt ter voorkoming van hinder een aan te houden afstand van 50 meter tussen een kampeerterrein en een rustige woonwijk geadviseerd. De brochure "Bedrijven en Milieuzonering" heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan.
De afstand tussen de percelen die grenzen aan de Buurtweg, waaronder het perceel [locatie], en de voorziene uitbreiding van de camping bedraagt ongeveer 55 tot 65 meter. Gezien deze afstand acht de Afdeling het standpunt van verweerder dat ter plaatse van de woningen aldaar niet gevreesd behoeft te worden voor een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat, niet onredelijk. De Afdeling betrekt daarbij tevens dat tussen de percelen die grenzen aan de Buurtweg en de uitbreiding van de camping een bosperceel ligt, dat het zicht vanaf de percelen op de camping grotendeels wegneemt.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat het gebruik van de paddentunnels door de uitbreiding van de camping zal worden verstoord. Verweerder heeft daarbij de ligging van de paddentunnels, de situering van de aanwezige camping en de voorgestane uitbreiding van de camping en de overige aanwezige bebouwing in de nabijheid van de camping betrokken.
Met de uitbreiding van de camping wordt een uitbreiding van het aantal kampeerplaatsen en een vergroting van de bestaande kampeerplaatsen beoogd. Niet aannemelijk is dat de uitbreiding van de camping zal leiden tot een aanzienlijke toeneming van de recreatiedruk in het dorp Otterlo. Voor zover met deze uitbreiding een aanzet zou worden gegeven tot ontwikkeling van andere terreinen voor verblijfsrecreatie in de richting van de bebouwde kom van Otterlo, heeft verweerder terecht overwogen dat die ontwikkelingen thans niet ter beoordeling staan.
2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2004