ECLI:NL:RVS:2004:AO8473

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306667/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursdwang bij illegale plaatsing van een container zonder bouwvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wognum ongegrond werd verklaard. Het college had appellante gelast om een zonder bouwvergunning geplaatste container op haar perceel te verwijderen. Dit besluit werd genomen op 13 maart 2002, waarbij een dwangsom werd opgelegd. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd door het college ongegrond verklaard en omgezet in een besluit tot toepassing van bestuursdwang, waarbij appellante werd gelast de container binnen vijf dagen te verwijderen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 augustus 2003 geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien appellante zonder de vereiste bouwvergunning handelde. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat er bijzondere omstandigheden waren die het college zouden moeten doen afzien van handhavend optreden. De rechtbank oordeelde echter dat de omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals de noodzaak van de container tijdens de lammertijd en de aanwezigheid van eerdere schuurtjes op het perceel, niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld. De termijn voor het verwijderen van de container werd niet als onredelijk kort beschouwd, en er waren geen bijzondere omstandigheden die een ander oordeel rechtvaardigden. De beslissing van de Raad van State houdt in dat het hoger beroep ongegrond is en de eerdere uitspraak wordt bevestigd. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200306667/1.
Datum uitspraak: 28 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 22 augustus 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Wognum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wognum (hierna: het college) appellante onder oplegging van een dwangsom gelast binnen zes weken na verzending van dit besluit de zonder bouwvergunning op het perceel [locatie] (hierna: het perceel) geplaatste container te verwijderen.
Bij besluit van 26 juni 2002 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom gewijzigd in een besluit tot toepassing van bestuursdwang, inhoudende dat appellante onder aanzegging van bestuursdwang wordt gelast de container binnen vijf dagen na dagtekening van dit besluit te verwijderen.
Bij uitspraak van 22 augustus 2003, verzonden op 27 augustus 2003, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door appellante ingestelde beroep tegen het besluit tot ongegrondverklaring van het tegen het besluit van 13 maart 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Het door appellante tegen het besluit tot toepassing van bestuursdwang ingestelde beroep is ter behandeling als bezwaarschrift aan het college doorgezonden.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brieven van 3 en 4 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2004, waar appellante in persoon en het college, vertegenwoordigd door G.J. van der Meer, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat appellante op het perceel zonder de vereiste bouwvergunning een container heeft geplaatst. Het college was derhalve, naar ook niet in geschil is, bevoegd handhavend op te treden.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen, indien concreet zicht bestaat op legalisering.
2.3. De rechtbank heeft, anders dan appellante betoogt, terecht en op goede gronden overwogen dat de omstandigheid dat appellante de container nodig heeft gedurende de lammertijd, niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid op grond waarvan van het college kon worden verlangd dat het af zou zien van handhavend optreden. De omstandigheid dat op het perceel altijd kleine schuurtjes hebben gestaan kan, anders dan appellante betoogt, evenmin als een bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin worden aangemerkt, nu op het perceelsgedeelte waarop de schuurtjes zich bevonden een andere bestemming rust, terwijl de container bovendien een andere ruimtelijke uitstraling heeft dan genoemde schuurtjes. Dat de buurman van appellante als gevolg van het plaatsen van de container niet in zijn uitzicht wordt belemmerd kan, wat daar overigens ook van zij, ook niet worden aangemerkt als een omstandigheid in vorenbedoelde zin. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank dan ook terecht overwogen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college kon afzien van handhavend optreden.
2.4. Voorts wordt met de rechtbank geoordeeld dat niet valt in te zien dat de termijn, gedurende welke appellante de last kon uitvoeren, zonder dat een dwangsom werd verbeurd, als onredelijk kort moet worden aangemerkt. Dat aan het lammerseizoen na afloop van die termijn nog geen einde was gekomen kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2004
17-423.