ECLI:NL:RVS:2004:AO8480

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306613/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vrijstelling en vergunning voor bouwproject in Heemskerk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 18 augustus 2003 een eerdere beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk heeft bevestigd. Het college had op 18 september 2000 geweigerd om vrijstelling en vergunning te verlenen voor het bouwen van een garage/stalling op een perceel in Heemskerk. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde in een eerdere uitspraak op 18 april 2002 dat het college ten onrechte het bezwaar ongegrond had verklaard, maar in een latere uitspraak op 18 augustus 2003 bevestigde de rechtbank de beslissing van het college. Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij stelden dat de rechtbank had miskend dat het college artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening niet correct had toegepast. De Raad van State heeft de zaak op 2 april 2004 behandeld, waarbij appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. De Raad oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan en dat er geen ruimte was voor het verlenen van een vrijstelling. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de gevraagde vrijstelling te weigeren. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200306613/1.
Datum uitspraak: 28 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 18 augustus 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk (hierna: het college) appellanten geweigerd vrijstelling en vergunning te verlenen voor het bouwen van een garage/stalling op het perceel [locatie] te Heemskerk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 8 maart 2001 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2002 heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 8 maart 2001 vernietigd.
Bij besluit van 23 oktober 2002 heeft het college het door appellanten gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 augustus 2003, verzonden op 3 september 2003, heeft de rechtbank Haarlem het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 maart 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. G.P. Poiesz, advocaat te Beverwijk, en het college, vertegenwoordigd door G. Lukken, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Commandeurs” en dat het bestemmingsplan geen ruimte biedt voor het verlenen van een binnenplanse vrijstelling.
2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimte Ordening (hierna: de WRO), zoals deze bepaling tot 3 april 2000 luidde, kunnen burgemeester en wethouders, voorzover thans van belang, voor het gebied, waarvoor een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening van een bestemmingsplan ter inzage is gelegd, vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 19, eerste lid, van de WRO.
In het besluit van 18 september 2000, welk besluit is gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar van 23 oktober 2002, is door het college overwogen dat het bouwplan — naar ook door appellanten is bevestigd in het door hen bij de rechtbank ingediende beroepschrift van 5 november 2002 — in strijd is met het “concept-ontwerp bestemmingsplan Commandeurs” en derhalve niet past in de stedenbouwkundige visie op het gebied. Niet valt in te zien dat dit standpunt onjuist is, nu de thans op het perceel rustende bestemming en de daarbij behorende bebouwingsmogelijkheden in het concept-ontwerp bestemmingsplan in grote lijnen zullen worden gehandhaafd en bovendien, naar ter zitting bij de rechtbank is verklaard, zal worden vastgehouden aan het beleid dat per woning maximaal 60 m² aan bijgebouwen is toegestaan. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de beslissing op bezwaar van 23 oktober 2002 reeds daarom berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft derhalve evenzeer terecht vastgesteld dat niet wordt toegekomen aan de stelling van appellanten dat de werkelijke reden voor de weigering van de gevraagde vrijstelling is gelegen in de omstandigheid dat appellanten niet bereid zijn de bewoning van een illegaal verbouwde hooiberg op het perceel te beëindigen.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstelling te weigeren. Het betoog van appellanten faalt derhalve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2004
17-423.