ECLI:NL:RVS:2004:AO8838

Raad van State

Datum uitspraak
27 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400801/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Lorentz-oost te Harderwijk

Op 15 mei 2003 heeft de gemeenteraad van Harderwijk het bestemmingsplan "Lorentz-oost" vastgesteld. Dit plan betreft een gebied aan de oostzijde van Harderwijk, tussen het bestaande bedrijventerrein Lorentz en de Zuiderzeestraatweg, en maakt de aanleg van een regionaal bedrijventerrein mogelijk. Op 6 januari 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland goedkeuring verleend aan dit plan. Verzoekers, waaronder de vereniging "Vereniging Belangengroep Hierden", hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De verzoeken zijn ingediend op respectievelijk 25 januari en 23 februari 2004, en zijn behandeld op 19 april 2004.

Tijdens de zitting zijn de verzoekers en de vertegenwoordigers van de gemeente Harderwijk verschenen. De Voorzitter heeft vastgesteld dat de uitvoering van het bestemmingsplan pas zal aanvangen na de uitspraak van de Afdeling op de ingestelde beroepen. De gemeenteraad heeft verklaard dat de uitvoering gefaseerd zal plaatsvinden, met de eerste fase voorzien in 2005. De Voorzitter heeft overwogen dat er geen onverwijlde spoed aanwezig is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de uitvoering van het plan nog niet is begonnen en er geen directe schade voor de verzoekers is aangetoond. Daarom zijn de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen.

De Voorzitter heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 27 april 2004, waarbij de Voorzitter, dr. D. Dolman, en mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat, aanwezig waren.

Uitspraak

200400801/2.
Datum uitspraak: 27 april 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de vereniging "Vereniging Belangengroep Hierden" en [verzoeker sub 2], gevestigd respectievelijk wonend te [plaats],
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2003 heeft de gemeenteraad van Harderwijk het bestemmingsplan “Lorentz-oost” vastgesteld.
Bij besluit van 6 januari 2004, no. RE2003.56704, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers sub 1 bij brief van 25 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2004, en verzoekers sub 2 bij brief van 23 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2004, beroep ingesteld. Verzoekers sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 2 februari 2004.
Bij brief van 28 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2004, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 23 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2004, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 19 april 2004, waar verzoekers sub 1 in persoon en vertegenwoordigd door L. van den Berg, gemachtigde, verzoekers sub 2, vertegenwoordigd door mr. M. Kuiper, advocaat te Harderwijk, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
Voorts zijn de gemeenteraad van Harderwijk, vertegenwoordigd door
T. Ferwerda, ambtenaar van de gemeente, en P.R. Zwaan daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op een gebied aan de oostzijde van Harderwijk, tussen het bestaande bedrijventerrein Lorentz en de Zuiderzeestraatweg. Het maakt onder meer de aanleg van een regionaal bedrijventerrein, Lorentz-oost, mogelijk.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd.
2.3. Verzoekers kunnen zich met dit besluit niet verenigen. Zij hebben enerzijds bezwaren van formele aard en anderzijds bezwaren met betrekking tot de inhoud van het plan. Zij verzoeken de Voorzitter het bestreden besluit te schorsen in afwachting van de uitspraak van de Afdeling op de ingestelde beroepen.
2.4. Ter zitting hebben verweerder en de vertegenwoordiger van de gemeenteraad verklaard dat de uitvoering van het bestemmingsplan “Lorentz-oost” eerst zal aanvangen, nadat de Afdeling uitspraak zal hebben gedaan met betrekking tot de tegen het besluit van verweerder ingestelde beroepen. Verweerder heeft ter zitting een brief van het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk van 19 april 2004 overgelegd, waaruit volgt dat het plan gefaseerd ten uitvoer zal worden gelegd. De eerste fase is voorzien in 2005. In geval de uitspraak in de hoofdzaak later zal plaatsvinden dan de eerste helft van 2005, zal het voorstel tot fasering blijkens de brief hieraan worden aangepast.
2.5. De Voorzitter stelt vast dat met de aanleg van het regionale bedrijventerrein niet zal worden begonnen, totdat de Afdeling uitspraak zal hebben gedaan in de bodemprocedure. Voor zover verzoekers ter zitting hebben gesteld dat reeds met de uitvoering van het plan is begonnen aangezien zand is aangevoerd voor de ophoging van het voorziene bedrijventerrein, overweegt de Voorzitter dat de vertegenwoordiger van de gemeenteraad ter zitting heeft meegedeeld dat een perceel in het plangebied wordt gebruikt voor tijdelijke opslag van elders vrijgekomen zand. Dit zand is bedoeld voor uiteenlopende doeleinden. Voor de uitvoering van het in geding zijnde bestemmingsplan zal het echter niet worden gebruikt, zolang niet onherroepelijk vaststaat dat het plan doorgang kan vinden.
2.6. Gezien het vorenstaande acht de Voorzitter geen onverwijlde spoed aanwezig als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken daartoe dienen te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2004
392.