200307038/1.
Datum uitspraak: 6 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 september 2003 in het geding tussen:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluit van 13 december 2002 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) een aanvraag van appellante om toekenning van huursubsidie voor het tijdvak van 1 juli 2002 tot en met 30 juni 2003 afgewezen.
Bij besluit van 15 april 2003 heeft het Hoofd van de Unit Correspondentie (hierna: het hoofd) op last van de Directeur-Generaal Wonen voor de Minister het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 januari 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2004, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen, ambtenaar ten departemente, is verschenen.
2.1. Bij uitspraak van 25 februari 2004, in zaak nr. 200303658/1 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling geoordeeld dat de Regeling ondermandaat DGVH zich niet verdraagt met de daaraan op grond van artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te stellen eisen en dat deze regeling daarom onverbindend is. De Regeling ondermandaat DGW (Stcrt. 2002, nr. 32), op grond waarvan het Hoofd Unit Correspondentie het besluit op bezwaar van 15 april 2003 heeft genomen, bevat een gelijkluidende tekst en is derhalve evenzeer onverbindend. Gelet hierop is dit besluit in strijd met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit bevoegdelijk moet worden genomen, en had het door de rechtbank moeten worden vernietigd. Nu de Minister bij brief van 14 april 2004 heeft medegedeeld dat hij het besluit geheel voor zijn rekening neemt en dit besluit is genomen door een ambtenaar die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is, kan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven als de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Zoals uit het hierna volgende blijkt, kan het besluit de rechterlijke toets doorstaan en zal de Afdeling derhalve bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven.
2.2. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de Minister bij de beoordeling van de huursubsidieaanvraag mocht uitgaan van het gecorrigeerd verzamelinkomen van appellante. Hetgeen appellante betoogt met betrekking tot het ongedaan maken van de gevolgen van de voor haar teleurstellend verlopen afwikkeling van de nalatenschap van haar ex-echtgenoot kan geen invloed hebben op de uitkomst van dit geschil, omdat het hier een civielrechtelijke kwestie betreft en geen zodanige omstandigheid oplevert, dat de Minister zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor toepassing van artikel 26 van de Huursubsidiewet geen aanleiding bestond. Hetgeen appellante, onder verwijzing naar onder andere haar bezwaar- en beroepschrift, voorts nog heeft aangevoerd behelst grotendeels een herhaling van het bij de rechtbank aangevoerde en leidt ook overigens niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 september 2003, 03/593 WET;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 15 april 2003, Boba Ink_43/VBC3/018;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder IV bedoelde besluit geheel in stand blijven;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 284,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2004