ECLI:NL:RVS:2004:AO8869

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307294/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van vergoeding voor rechtsbijstand en opvolgingstoeslag in asielzaken

In deze zaak gaat het om de toekenning van een vergoeding voor rechtsbijstand en de vraag of een opvolgingstoeslag moet worden verstrekt aan appellante, die werkzaamheden heeft verricht op basis van een aantal afgegeven toevoegingen voor asielzaken. De Raad voor Rechtsbijstand Arnhem had eerder de verzoeken om vergoeding toegewezen, maar de opvolgingstoeslag was geweigerd. Appellante, die de zaken van een vertrokken kantoorgenoot had overgenomen, stelde dat de rechtbank had miskend dat zij recht had op deze toeslag volgens artikel 9 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. De rechtbank Arnhem had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Raad voor Rechtsbijstand Arnhem op goede gronden heeft vastgesteld dat er geen sprake was van opvolging in de zin van het genoemde artikel, omdat appellante en haar kantoorgenoot deel uitmaakten van hetzelfde samenwerkingsverband. De Raad oordeelde dat de strikte toepassing van artikel 9 van het Bvr 2000 gerechtvaardigd was, omdat het overnemen van zaken binnen een samenwerkingsverband gebruikelijk is en er in dat geval minder extra werk is. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 6 mei 2004. De betrokken rechters waren T.M.A. Claessens en C. Sparreboom, waarbij Claessens als lid van de enkelvoudige kamer fungeerde.

Uitspraak

200307294/1.
Datum uitspraak: 6 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 september 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de raad voor rechtsbijstand Arnhem.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 27 en 28 augustus 2002 en 11 en 20 september 2002 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand Arnhem de verzoeken om toekenning van vergoeding, inclusief een opvolgingstoeslag, voor de op een 108-tal afgegeven toevoegingen verrichte werkzaamheden toegewezen met uitzondering van de verzochte opvolgingstoeslag.
Bij besluit van 10 februari 2003 heeft de raad voor rechtsbijstand Arnhem (hierna: de raad) het daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 september 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 4 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 januari 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [kantoorgenoot] van appellante, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. van Schooten, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 wordt het aantal toe te kennen punten één maal met twee verhoogd indien in een procedure rechtsbijstand is verleend door achtereenvolgens twee of meer rechtsbijstandverleners die niet werkzaam zijn in hetzelfde samenwerkingsverband.
2.2. Een 108-tal op naam van, haar toen nog [kantoorgenoot], afgegeven toevoegingen voor asielzaken zijn door appellante overgenomen in verband met diens emigratie. Het geschil betreft de weigering van de raad aan appellante een opvolgingstoeslag te verstrekken.
2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan haar naar de letter van artikel 9 van het Bvr 2000 wel een opvolgingstoeslag had moeten zijn toegekend. Omdat de raad zonder nadere motivering van dit artikel afwijkt, zou het besluit van 10 februari 2001 voorts aan een wezenlijk motiveringsgebrek lijden. Appellante betoogt voorts dat met dit artikel is beoogd misbruik tegen te gaan als gevolg van het onderling schuiven van dossiers door kantoorgenoten die op die manier een opvolgingstoeslag pogen te krijgen. Volgens appellante is van misbruik in dit geval echter geen sprake, omdat voor diens vertrek uit het samenwerkingsverband [kantoorgenoot] de enige rechtsbijstandverlener in het kantoor van appellante was die de vereiste vooropleiding heeft genoten om voor toevoegingen in asielzaken in aanmerking te komen. Toen het vertrek uit het samenwerkingsverband van [kantoorgenoot] bekend werd, heeft appellante op haar beurt de vereiste opleiding gevolgd om de behandeling van de asielzaken te kunnen overnemen. Onder die omstandigheden was het volgens appellante voor haar absoluut onmogelijk geweest om voor het vertrek van [kantoorgenoot] werkzaamheden in deze dossiers te verrichten en de behandeling daarvan, zonder extra tijdsinvestering, voort te zetten.
2.4. Dit betoog faalt. Zoals de raad heeft uiteengezet wordt bij opvolging binnen hetzelfde samenwerkingsverband geen opvolgingstoeslag toegekend. Enerzijds omdat het overnemen van zaken binnen een samenwerkingsverband zowel in tijdelijke als blijvende situaties tot de gebruikelijke gang van zaken hoort en anderzijds omdat in die situatie bij opvolging in mindere mate sprake zal zijn van extra werk. Dat biedt voldoende grond voor de strikte toepassing die de raad aan artikel 9 van het Bvr 2000 geeft. Dat er in het onderhavige geval geen sprake is van de mogelijkheid om misbruik van de regeling te maken, doet hieraan niet af.
2.5. Voorts heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van rechtsbijstand door achtereenvolgens twee rechtsbijstandverleners die in hetzelfde samenwerkingsverband werkzaam zijn, ook al heeft appellante de zaken pas op zich genomen nadat haar collega uit het samenwerkingsverband is vertrokken.
2.6. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geconcludeerd dat de raad op goede gronden heeft vastgesteld dat geen sprake is van opvolging in de zin van artikel 9 van het Bvr 2000 en het verzoek van appellante om toekenning van een opvolgingstoeslag mitsdien niet voor inwilliging in aanmerking komt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2004
195-209.