ECLI:NL:RVS:2004:AO8876

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307527/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam. De aanvraag werd op 13 februari 2001 afgewezen, waarna de appellant in administratief beroep ging. De Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam verklaarde dit beroep op 11 februari 2002 gegrond, maar handhaafde de gevolgen van de afwijzing. De rechtbank Amsterdam verklaarde op 29 september 2003 het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Raad van State op 13 november 2003.

De Raad van State heeft de zaak op 23 april 2004 behandeld. De appellant was aanwezig, maar de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam verscheen niet. De Raad van State overwoog dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de overgelegde gegevens niet toereikend waren om het inkomen en vermogen van de appellant te toetsen. De appellant had nagelaten om de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren, ondanks dat hij hierop was gewezen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 6 mei 2004.

Uitspraak

200307527/1.
Datum uitspraak: 6 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 september 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand Amsterdam de aanvraag van appellant om een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2002 heeft de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (hierna: de raad) het daartegen ingestelde administratief beroep gegrond verklaard voor zover gericht tegen de motivering en dit besluit in zoverre vernietigd met de bepaling dat de gevolgen ervan in stand dienen te blijven.
Bij uitspraak van 29 september 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 januari 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2004, waar appellant is verschenen. De raad is met bericht niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid aanhef en onder a, van de Wrb kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek niet is ondertekend, onvoldoende is toegelicht of niet is voorzien van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde verklaringen of andere bewijsstukken en de verzoeker na op dat verzuim te zijn gewezen heeft nagelaten dit binnen een door het bureau gestelde termijn te herstellen.
2.2. Vast staat dat de reeds bij de toevoegingsaanvraag overgelegde gegevens bij de behandeling van het administratief beroep niet toereikend waren om het inkomen en vermogen van appellant te toetsen. Onduidelijk was namelijk wat het aandeel was van een koopsom met lijfrente, welke niet deel uitmaakt van het vermogen in de zin van artikel 9 van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand.
2.3. Bij brief van 19 oktober 2001 heeft de raad teneinde de waarde van die koopsom alsmede het overig inkomen en vermogen van appellant te kunnen toetsen aan diens raadsman verzocht om toezending van een aantal met die vragen verband houdende bescheiden en om beantwoording van een aantal vragen met betrekking tot de te voeren procedure. Deze heeft bij brief van 16 november 2001 verzocht om uitstel voor het indienen van de gevraagde gegevens, hetwelk hem door de raad bij brief van 20 november 2001 is verleend tot uiterlijk 18 december 2001. De raadsman heeft de gegevens, die voor de toetsing van het door appellant opgegeven inkomen en vermogen van belang zijn, niet overgelegd.
2.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad gelet op het vorenstaande op juiste gronden de afwijzing van de aanvraag van appellant in administratief beroep heeft gehandhaafd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2004
195-209.