200306222/1 en 200306223/1.
Datum uitspraak: 6 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,
appellant,
de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 juni 2003 in het geding tussen:
[wederpartij 1], wonend te [woonplaats], gemeente Amersfoort,
en
appellant
de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 2 juni 2003 in het geding tussen:
[wederpartij 2], beiden wonende te [woonplaats], gemeente Amersfoort,
en
appellant.
Bij besluit van 6 december 2002 heeft appellant (hierna: het college) aan O2 (The Netherlands) B.V. (hierna: vergunninghouder) vrijstelling met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een GSM-mast en de daarbij behorende GSM-installatie op het perceel [locatie] te Amersfoort (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 maart 2003 heeft het college de daartegen door [wederpartij 1] en [wederpartij 2] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2003, registratienummer SBR 03/1075, verzonden op 6 augustus 2003, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij 1] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 juni 2003, registratienummer SBR 03 / 0994 VV en SBR 03 / 0993, verzonden op 6 augustus 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij 2] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft het college bij brief van 16 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief, ingekomen op 19 december 2003, heeft [wederpartij 1] van antwoord gediend.
Bij brief, ingekomen op 30 december 2003, heeft [wederpartij 2] van antwoord gediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting gevoegd behandeld op 31 maart 2004, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C. Visser, D. Slijpen en ing. Y.H.G. Grutters, allen ambtenaar der gemeente, [wederpartij 1], in persoon, en [wederpartij 2], in persoon en bijgestaan door mr. L. Bolier, gemachtigde, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft [wederpartij 2] zijn beroep tegen het uitblijven van een nieuwe beslissing op bezwaar ingetrokken.
2.2. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een ongeveer 40 meter hoge GSM-mast en een daarbij behorende GSM-installatie op het perceel.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan “Amersfoort Noord, uitwerkingsplan Schothorst-Noord”, rust op het perceel de bestemming “Groenvoorziening”. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Om aan realisering van het bouwplan toch medewerking te kunnen verlenen, heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid van dit artikel, voor zover hier van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.5. Bij brief van 14 september 2000 hebben gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: gedeputeerde staten) aan het college medegedeeld dat op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO een algemene verklaring van geen bezwaar wordt verleend voor vrijstelling ten behoeve van het plaatsen van GSM-installaties die in overeenstemming zijn met de “Beleidsregels voor het plaatsen van GSM-installaties in de gemeente Amersfoort”, vastgesteld bij raadsbesluit van 22 februari 2000 (hierna: het GSM-beleid). Gedeputeerde staten hebben voorts bij besluit van 5 november 2002 ten aanzien van het bouwplan een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
2.6. Het college heeft betoogd dat de voorzieningenrechter en de rechtbank ten onrechte hebben geoordeeld dat aan de vrijstelling voor de GSM-mast en de GSM-installatie niet een goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt en dat geen zorgvuldige afweging van belangen heeft plaatsgevonden.
2.7. Dat betoog slaagt. Het college heeft in de beslissing op bezwaar aangegeven dat uitgangspunt bij de toetsing op ruimtelijke – stedenbouwkundige en landschappelijke – aspecten is, dat GSM-masten zo min mogelijk de ruimtelijke karakteristiek van de stad en de omgeving domineren. Daarbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande infrastructuur en bebouwing. In de stad worden pleinen en parken waar mogelijk ontzien. Gelet op dit uitgangspunt is plaatsing van de mast en installatie op de onderhavige locatie naar het oordeel van het college het meest aanvaardbaar. De locatie in het park Schothorst - voor welke locatie eerder – onherroepelijk - bouwvergunning is verleend – is naar het oordeel van het college bij nader inzien in strijd met het eigen beleid, nu de mast een forse inbreuk maakt op het open karakter van het park en de weg vrij maakt voor andere masten in het park, hetgeen ongewenst is. De andere voorgestelde locatie op het RWA-terrein aan de zuidzijde van het Winkelpad is evenmin aanvaardbaar, nu de mast daar in het zicht van de voorkanten van de woningen aan de Amelisweerd staan. Ten aanzien van de beoogde locatie heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de mast zich op de rand van de wijk Schothorst Noord, tussen een park en woonbebouwing, bevindt, zodat de verbindingszone tussen het park en het open gebied naar het westen niet in gevaar komt. Het landelijk karakter wordt voorts minder aangetast dan bij plaatsing van de mast in het park Schothorst. Plaatsing van de mast op het perceel is derhalve naar het oordeel van het college in overeenstemming met de groene visie van de gemeente.
2.8. Niet kan worden staande gehouden dat de hiervoor weergegeven ruimtelijke onderbouwing, neergelegd in de beslissing op bezwaar, niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld. Uit de aan die beslissing ten grondslag gelegde overwegingen moet worden afgeleid dat het bouwplan is getoetst aan het GSM-beleid en daarmee in overeenstemming is, zoals ook in de ambtelijke nota van 24 mei 2002 is geconstateerd. Niet gebleken is dat het college ten aanzien van het aanzicht van de GSM-mast een onjuist inzicht zou hebben gehad in de feitelijke situatie ter plaatse. Uit de bouwtekening en de overgelegde luchtfoto blijkt, zoals het college ook in de beslissing op bezwaar heeft aangegeven, dat de GSM-mast door de bomenrijen aan de Elly Takmastraat en het Winkelpad vanuit verschillende richtingen aan het zicht wordt onttrokken en uitsluitend vanuit het noorden zichtbaar is. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het college geen inzicht zou hebben gegeven in de aanwezigheid van en/of het alsnog moeten kappen van bomen en rooien van struiken, nu het college heeft aangegeven dat ter plaatse uitsluitend enkele struiken behoeven te worden verwijderd en geen bomen behoeven te worden gekapt om de mast te kunnen plaatsen.
Er bestaat voorts geen aanleiding om te veronderstellen dat het college bij de vrijstellingverlening een onjuiste voorstelling had van de ligging van de verschillende fietspaden in de nabijheid van de locatie. Dat in de beslissing op bezwaar de feitelijke situatie op dit punt wellicht niet geheel juist is omschreven, rechtvaardigt niet de conclusie dat het college die situatie niet op een juiste wijze in de beoordeling heeft betrokken. Niet gebleken is dat het college bij die beoordeling niet in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat uit een oogpunt van verkeersveiligheid geen bezwaren bestaan tegen realisering van de mast op de gekozen locatie. De door [wederpartij 1] aangehaalde Concept Visie Groen-Blauwe Structuur van de gemeente vormt geen beletsel voor plaatsing van de mast, nu ter zitting is gebleken dat de mast – naar ook niet is weersproken – niet in de verbindingszone maar aan de rand daarvan wordt geplaatst.
2.9. Niet kan voorts worden staande gehouden dat het college in de door [wederpartij 1] geuite vrees voor gezondheidsrisico’s door straling van de GSM-mast aanleiding had moeten vinden vrijstelling voor die mast te weigeren. In de beslissing op bezwaar heeft het college aangegeven dat van vergunninghouder de garantie is gekregen dat de apparatuur die zal worden gebruikt voldoet aan de normen, waaronder de blootstellingslimieten, als bedoeld in het Nationaal Antennebeleid en het Convenant vergunningvrije antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie dat is gesloten tussen de vijf operators en de Ministeries van Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en Verkeer en Waterstaat en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
2.10. Gelet op het voorgaande, ziet de Afdeling, anders dan de voorzieningenrechter en de rechtbank, geen grond voor het oordeel dat het besluit op bezwaar onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. De voorzieningenrechter en de rechtbank hebben dan ook ten onrechte aanleiding gezien om dat besluit wegens strijd met artikel 7:12 en 3:2 van de Awb te vernietigen.
2.11. De hogere beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen alsnog ongegrond verklaren, nu geen grond bestaat voor het oordeel dat de vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan niet in redelijkheid konden worden verleend en het college de door [wederpartij 2] gestelde toezegging niet uit eigen beweging in de belangenafweging behoefde te betrekken, zoals ook de voorzieningenrechter heeft geoordeeld.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 juni 2003, SBR 03/1075;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 2 juni 2003, SBR 03/0994 VV en 03/0993;
IV. verklaart het door [wederpartij 1] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
V. verklaart het door [wederpartij 2] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2004