ECLI:NL:RVS:2004:AO8886
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- J.H. Roelfsema
- Rechtspraak.nl
Weigering bouwvergunning voor het veranderen en vergroten van een gebouw in Amsterdam
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om een bouwvergunning te verlenen voor het veranderen en vergroten van een gebouw in Amsterdam. Het college had op 30 januari 2001 besloten om de bouwvergunning te weigeren, met als doel het gebouw te bestemmen voor twee woningen en een woonverblijfsinrichting. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde dit bezwaar op 24 juli 2001 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Amsterdam, die op 15 augustus 2003 de uitspraak van het college bevestigde en het beroep ongegrond verklaarde.
Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij de zaak op 3 maart 2004 ter zitting werd behandeld. Appellant werd vertegenwoordigd door mr. C.J.P. Liefting, terwijl het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum werd vertegenwoordigd door ambtenaren B.W. Kemper en P.J.M. Rohlfs. Tijdens de behandeling van de zaak bleek dat het gebouw inmiddels door de gemeente was onteigend en dat het onteigeningsvonnis was ingeschreven in de openbare registers van het kadaster. Hierdoor kon appellant niet aannemelijk maken dat er nog enig procesbelang resteerde bij zijn hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 6 mei 2004.