ECLI:NL:RVS:2004:AO8886

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306417/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor het veranderen en vergroten van een gebouw in Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om een bouwvergunning te verlenen voor het veranderen en vergroten van een gebouw in Amsterdam. Het college had op 30 januari 2001 besloten om de bouwvergunning te weigeren, met als doel het gebouw te bestemmen voor twee woningen en een woonverblijfsinrichting. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het college verklaarde dit bezwaar op 24 juli 2001 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Amsterdam, die op 15 augustus 2003 de uitspraak van het college bevestigde en het beroep ongegrond verklaarde.

Appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij de zaak op 3 maart 2004 ter zitting werd behandeld. Appellant werd vertegenwoordigd door mr. C.J.P. Liefting, terwijl het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum werd vertegenwoordigd door ambtenaren B.W. Kemper en P.J.M. Rohlfs. Tijdens de behandeling van de zaak bleek dat het gebouw inmiddels door de gemeente was onteigend en dat het onteigeningsvonnis was ingeschreven in de openbare registers van het kadaster. Hierdoor kon appellant niet aannemelijk maken dat er nog enig procesbelang resteerde bij zijn hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 6 mei 2004.

Uitspraak

200306417/1.
Datum uitspraak: 6 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2001 is namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het veranderen en het vergroten van het gebouw [locatie] te Amsterdam met bestemming daarvan tot 2 woningen en een woonverblijfsinrichting.
Bij besluit van 24 juli 2001 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 december 2003 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur), rechtsopvolger van het college, van antwoord gediend.
Bij brief van 13 februari 2004 heeft het dagelijks bestuur nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. C.J.P. Liefting, advocaat te Amstelveen, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door B.W. Kemper en P.J.M. Rohlfs, beiden ambtenaar van het stadsdeel Amsterdam-Centrum, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Uit de processtukken blijkt dat het betreffende gebouw inmiddels door de gemeente is onteigend en dat het onteigeningsvonnis is ingeschreven in de openbare registers van het kadaster. Appellant is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat bij zijn hoger beroep nog enig procesbelang resteert.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2004
58-429.