200307769/1.
Datum uitspraak: 6 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] wonend, onderscheidenlijk gevestigd te Haelen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 oktober 2003 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Haelen.
Bij besluit van 11 september 2000 heeft de raad van de gemeente Haelen (hierna: de raad), voorzover thans van belang, de Jagersweg en een zijweg van de Jagersweg te Haelen aan het openbaar verkeer onttrokken.
Bij besluit van 29 januari 2001 heeft de raad het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2001, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 29 januari 2001 vernietigd, voorzover daarin het bezwaarschrift van appellanten tegen het besluit van 11 september 2000 inzake de onttrekking aan het openbaar verkeer van de Jagersweg en een zijweg van de Jagersweg te Haelen, ongegrond is verklaard.
Bij besluit van 9 december 2002 heeft de raad het bezwaarschrift van appellanten wederom ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2003, verzonden op 16 oktober 2003, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 9 januari 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en de raad. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.M.A. Klaus, vergezeld door ing. M.G. Rozenbrand, en de raad, vertegenwoordigd door
mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet, in samenhang met artikel 8 van die wet, kan een weg, welke niet door het Rijk, een provincie of waterschap wordt onderhouden en waarop evenmin een waterschap krachtens zijn inrichting of zijn reglement heeft toe te zien, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad der gemeente waarin de weg is gelegen.
2.2. Bij het besluit van 9 december 2002 heeft de raad (wederom) gehandhaafd zijn besluit van 11 september 2000, waarbij de Jagersweg en een zijweg van de Jagersweg te Haelen aan het openbaar verkeer zijn onttrokken. Gelijktijdig is bepaald dat de woningen en twee bedrijven aan de Jagersweg zullen worden ontsloten op de wijze zoals aangegeven in het bij het besluit gevoegde ontsluitingsmodel, dat bestaat uit een ontsluitingsweg, die aansluit op de Verlegde Hornerweg, en een keerlus (met een doorsnede van circa 27,5 meter). De eerdere beslissing op bezwaar van 29 januari 2001, die voorzag in een ontsluiting zonder keerlus, is door de rechtbank bij uitspraak van 20 juni 2001 vernietigd.
2.3. Niet in geschil is dat de in geding zijnde verkeersmaatregel onderdeel is van een samenhangend geheel van maatregelen, bedoeld om de N273 (de zogeheten Napoleonsbaan) om de kern van Haelen te geleiden en die kern van doorgaand verkeer te ontlasten.
2.4. Als gevolg van de wegonttrekking zal de aansluiting van de drie meter brede Jagersweg in noordelijke en zuidelijke rijrichting op het (hoofd)wegennet komen te vervallen. De nieuwe ontsluitingsweg met keerlus sluit aan op het in stand te houden gedeelte van de Jagersweg. Het verkeer van en naar de Jagersweg wordt via deze nieuwe ontsluiting geleid.
2.5. Appellanten hebben in hoger beroep herhaald hun betoog dat de nieuwe ontsluitingsweg met keerlus een onvoldoende adequate ontsluiting vormt voor de metaalhandel die zij ter plaatse exploiteren. De nieuwe ontsluitingsweg is volgens appellanten onvoldoende ruim bemeten voor het in- en uitrijden van vrachtverkeer en voor het laden en lossen van de vracht. Ter adstructie van dit standpunt hebben appellanten een rapport van adviesbureau AGV Adviseurs in mobiliteit overgelegd van 14 augustus 2003.
2.6. De Afdeling stelt voorop dat appellanten ter zitting in hoger beroep hebben erkend dat keren met vrachtwagencombinaties van 23 meter op de lus mogelijk is. Appellanten hebben ter zitting echter betoogd dat als gevolg van het grote aantal dagelijkse verkeersbewegingen van het vrachtverkeer van en naar de Jagersweg problemen, zoals verkeersopstoppingen, zullen ontstaan, mede gelet op de omstandigheid dat ter plaatse moet worden geladen en gelost en aldaar nog een ander bedrijf is gevestigd. Dit betoog kan appellanten niet baten. Zoals ook de raad heeft overwogen wordt door het besluit tot wegonttrekking aan het niet aan de openbaarheid onttrokken deel van de Jagersweg, waar zich onder meer de inrit van de metaalhandel bevindt, niets veranderd. Vrachtwagens kunnen deze inrit via de nieuwe ontsluitingsweg op dezelfde wijze benaderen als in de situatie vòòr de wegonttrekking. Dat appellanten het gebruik van de (openbare) Jagersweg voor het laden en lossen van vrachtwagens willen voortzetten kan niet tot de conclusie leiden dat de ontsluiting onvoldoende adequaat is. Nog daargelaten dat de openbare weg voor een zodanig gebruik niet (primair) is bedoeld, is het in beginsel aan appellanten om (op eigen terrein) voor de noodzakelijke laad-, los- en parkeerruimte te zorgen. De omstandigheid dat al het verkeer in de nieuwe situatie via de lus wordt geleid en niet meer in twee verschillende richtingen over de Jagersweg kan doorstromen, leidt evenmin tot het oordeel dat de nieuwe ontsluiting ontoereikend is. Niet is aannemelijk gemaakt dat bij een niet-oneigenlijk gebruik van de Jagersweg de bereikbaarheid en de verkeersdoorstroming ten opzichte van de situatie voor de wegonttrekking, (aanzienlijk) zal verslechteren. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de inrit van de metaalhandel dicht bij de keerlus is gelegen. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bij het besluit van 9 december 2002 behorende ontsluitingsmodel een voldoende adequate ontsluiting vormt voor de metaalhandel. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen.
2.7. Ten slotte faalt het betoog van appellanten dat het besluit tot wegonttrekking, gelet op het tussen [appellant] en de Staat der Nederlanden gewezen arrest van de Hoge Raad van 12 september 2003, nr. 1383, niet in stand kan blijven. Dit arrest dateert van na de bestreden beslissing op bezwaar van 9 december 2002. De raad kon daarmee bij het nemen van dat besluit geen rekening houden. Overigens heeft de raad er op gewezen dat de inmiddels gerealiseerde keerlus, gelet op het ter plaatse geldende bestemmingsplan en het bepaalde in de artikelen 4 en 5 van de Wegenwet, door bestemming als een openbare weg moet worden aangemerkt, zodat deze ter plaatse in stand kan blijven.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2004