200308367/1.
Datum uitspraak: 6 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 oktober 2003 in het geding tussen:
de Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluit van 29 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op de aanvraag huursubsidie 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 van appellant – voor zover hier van belang – beslist dat appellant vanaf het peilmoment van 1 juli 2000 tot en met 31 december 2000 geen recht heeft op huursubsidie voor het adres [locatie] [plaats], omdat de aanvraag te laat is ingediend bij de gemeente Roerdalen.
Bij besluit van 3 april 2003 heeft het Hoofd Unit Correspondentie op last van de Directeur-Generaal Wonen voor de Minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 9 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 februari 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2004, waar de Minister, vertegenwoordigd door M.J.C. van Amerongen, ambtenaar ten departemente, is verschenen. Appellant is met bericht niet ter zitting verschenen.
2.1. Bij uitspraak van 25 februari 2004, in zaak nr. 200303658/1 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling geoordeeld dat de Regeling ondermandaat DGVH zich niet verdraagt met de daaraan op grond van artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te stellen eisen en dat deze regeling daarom onverbindend is. De Regeling ondermandaat DGW (Stcrt. 2002, nr. 32), op grond waarvan het Hoofd Unit Correspondentie het besluit op bezwaar van 3 april 2003 heeft genomen, bevat een gelijkluidende tekst en is derhalve evenzeer onverbindend. Gelet hierop is dit besluit in strijd met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit bevoegdelijk moet worden genomen, en had het door de rechtbank moeten worden vernietigd. Nu de Minister bij brief van 14 april 2004 heeft medegedeeld dat hij het besluit geheel voor zijn rekening neemt en dit besluit is genomen door een ambtenaar die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is, kan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven als de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Zoals uit het hierna volgende blijkt, kan het besluit de rechterlijke toets doorstaan en zal de Afdeling derhalve bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven.
2.2. Ingevolge artikel 22a van de Huursubsidiewet wordt geen huursubsidie toegekend voor de kalendermaand waarin de peildatum valt, de kalendermaand waarin die aanvraag wordt ingediend en de tussenliggende kalendermaanden als een aanvraag om toekenning van huursubsidie drie maanden of langer na de peildatum wordt ingediend.
2.3. Tevergeefs herhaalt appellant in hoger beroep dat hij zijn aanvraag huursubsidie voor de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001 bij de gemeente Roerdalen heeft ingediend in juni of juli 2000 en dat hij, toen hem na telefonisch contact met die gemeente in december 2000 bleek dat daar tot op dat moment nog geen aanvraag huursubsidie was binnengekomen, op 29 december 2000 een (tweede) aanvraag bij die gemeente heeft ingediend.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat haar uit de gedingstukken niet is gebleken dat appellant eerder dan op 29 december 2000 een aanvraag voor huursubsidie heeft ingediend en er in dat verband terecht op gewezen dat het risico van het niet-aangetekend verzenden van brieven voor rekening van de afzender komt. De omstandigheid dat appellant ervan is uitgegaan dat de gemeente de - volgens appellant in juni of juli 2000 verzonden - aanvraag had ontvangen, rechtvaardigt niet de conclusie dat appellant deze aanvraag in ieder geval heeft verzonden. Ook de omstandigheid dat appellant de aanvragen in het verleden meerdere keren tijdig heeft ingediend, kan niet tot die conclusie leiden.
2.4. De rechtbank heeft mitsdien terecht overwogen dat de Minister ingevolge artikel 22a van de Huursubsidiewet aan appellant pas met ingang van 1 januari 2001 huursubsidie heeft kunnen toekennen en dus niet vanaf het peilmoment van 1 juli 2000.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten in beroep en hoger beroep te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 oktober 2003, 03/553 WET K1;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 april 2003, Boba Ind_20z/AJBZ/427;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder IV bedoelde besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan appellant;
VII. gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 284,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2004