ECLI:NL:RVS:2004:AO9197

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200304611/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • J.R. Schaafsma
  • J.J.C. Voorhoeve
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Hoogland 2002 en goedkeuring door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Hoogland 2002" door de gemeenteraad van Amersfoort, vastgesteld op 30 oktober 2002. De Raad van State heeft op 12 mei 2004 uitspraak gedaan over de beroepen die zijn ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen verschillende onderdelen van het plan, waaronder de uitbreiding van een woonwinkel aan de Hamseweg en de bestemming van bepaalde percelen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de beroepen van enkele appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet hadden ingediend wat nodig was om hun beroep te onderbouwen. De Afdeling heeft ook geoordeeld dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Wet op de Ruimtelijke Ordening en dat de gemeenteraad de nodige vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan rekening heeft gehouden met de bestaande situatie en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Raad van State heeft het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat er onduidelijkheid was over de goedkeuring van een specifiek plandeel. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de voorbereiding van besluiten en de noodzaak om de belangen van omwonenden en de gemeenteraad in balans te brengen.

Uitspraak

200304611/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1 a], [appellant sub 1 b] en [appellant sub 1 c], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2] e.a., wonend te [woonplaats],
3. het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Amersfoort, op voorstel van burgemeester en wethouders van 11 oktober 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Hoogland 2002".
Verweerders hebben bij hun besluit van 10 juni 2003, 2003REG001305i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 17 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2003, appellanten sub 2 bij brief van 23 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2003, en appellant sub 3 bij brief van 11 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2003, beroep ingesteld. Appellant sub 3 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 5 september 2003.
Bij brief van 24 november 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen welke aan partijen zijn toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2004, waar appellanten sub 1 in persoon en bijgestaan door W.M. Hauptmeijer, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], appellant sub 3, vertegenwoordigd door N.J.M. Ludeking en mr. W. Verbeek, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.E.M.M. Botermans, zijn verschenen.
Voorts zijn [partij] en Trendhopper Hoogland, vertegenwoordigd door P.W.H. Kok, daar verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het beroep van [appellant sub 1 c], gericht tegen de goedkeuring van het plan voor zover dat uitbreiding mogelijk maakt van een woonwinkel aan de Hamseweg, steunt niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Het beroep van [appellant sub 2], gericht tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Horecadoeleinden H(b)” voor het perceel Hamseweg 29-31, is mede-ondertekend door 5 bewoners van de Komhoeklaan. Voor zover zij daarmee hebben beoogd zelfstandig beroep in te stellen tegen de goedkeuring van dit plandeel stelt de Afdeling vast dat ook hun beroep niet steunt op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerp-plan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest ter zake een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
De beroepen van [appellant sub 1 c], [5 van appellanten sub 2] zijn dan ook niet-ontvankelijk.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Het plan geeft een nieuwe planologische regeling voor het gebied dat ligt ten noordwesten van het centrum van Amersfoort. Met het plan is beoogd het dorpskarakter van Hoogland te behouden.
2.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, naar aanleiding van daartegen ingediende bedenkingen, goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming “Detailhandelsdoeleinden D(a)” voor zover dat betreft de percelen Kerklaan 18 en 20 waarvoor een bouwhoogte van 4 meter is opgenomen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bestaande bouwhoogte ongeveer 3 meter bedraagt wat voldoende is voor een winkel. Hij ziet geen aanleiding om af te wijken van het algemene uitgangspunt dat zoveel mogelijk conform de bestaande situatie wordt bestemd.
2.4.1. Het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (verder te noemen het college) stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het desbetreffende plandeel. Hij voert aan dat een hoogte van 4 meter zeker aanvaardbaar is op deze locatie en een gangbare maat voor winkels is. Volgens het college gaat verweerder ten onrechte voorbij aan het feit dat het plan op een aantal onderdelen een regeling geeft die afwijkt van de bestaande situatie.
2.4.2. Niet bestreden is dat een bouwhoogte van 3 meter toereikend is voor het bestaande gebruik van de in het geding zijnde percelen. Ter zitting is namens het college van burgemeester en wethouders medegedeeld dat er geen directe aanleiding bestaat voor het wijzigen van de toegestane bouwhoogte van 3 in 4 meter, anders dan dat dit als een gebruikelijke hoogte wordt beschouwd.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zoveel mogelijk conform de bestaande situatie dient te worden bestemd en dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan dit plandeel. Het beroep van het college is in zoverre ongegrond.
2.5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder goedkeuring verleend aan het plandeel met de bestemming “Horecadoeleinden-A” respectievelijk “Horecadoeleinden-B“ voor het perceel Hamseweg 29-31, met uitzondering van een gedeelte van het plandeel met de bestemming “Horecadoeleinden-A” waaraan hij goedkeuring heeft onthouden. Verweerder heeft zich ten aanzien van dit gedeelte op het standpunt gesteld dat de op de plankaart weergegeven situatie niet in overeenstemming is met de situatie op de bij de bouwvergunning van 12 december 2000 behorende tekening. Voor het overige acht verweerder de bestemmingen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of met het recht. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het gaat om een locatie in het stedelijk gebied waarbij altijd een bepaalde mate van overlast aanwezig is. Verweerder voert aan dat de in het plan opgenomen regeling een compromis is tussen de belangen van de buurtbewoners en de belangen van de horecagelegenheid bij het hebben van een terras en acht deze regeling aanvaardbaar.
2.5.1. Het college stelt dat verweerder aan een te groot gedeelte van het plandeel met de bestemming “Horecadoeleinden-A” goedkeuring heeft onthouden waardoor het plan niet overeenkomt met de verleende bouwvergunning.
[appellant sub 2] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Horecadoeleinden-B”. Hij heeft bezwaar tegen de wijze waarop het perceel is bestemd en tegen de verdeling van parkeerruimte en terrasruimte in het plan. Appellante voert aan dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid en zal leiden tot parkeer- en geluidsoverlast.
2.5.2. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder erkend dat de onthouding van goedkeuring niet op een juiste wijze op de plankaart is weergegeven waardoor aan een te groot gedeelte van het plandeel met de bestemming “Horecadoeleinden-A” goedkeuring is onthouden. Het bestreden besluit is wat dit onderdeel betreft derhalve niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het beroep van het college is in zoverre dan ook gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende, gewaarmerkte kaart.
2.5.3. De Afdeling acht het standpunt van verweerder dat het gaat om een locatie in het stedelijk gebied waarbij altijd een bepaalde mate van overlast aanwezig is, niet onredelijk. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan gegeven bestemming voor het perceel Hamseweg 29-31 zal leiden tot onaanvaardbare overlast voor omwonenden. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.6. [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voor zover dat uitbreiding mogelijk maakt van een woonwinkel aan de Hamseweg. Volgens hen past een grootschalige woonboulevard niet bij het dorpskarakter van Hoogland. Appellanten voeren aan dat nu reeds sprake is van aanzienlijke verkeersoverlast die door deze uitbreiding nog verder zal toenemen. Zij zijn van mening dat de gemeenteraad voor het beschrijven van de verkeerskundige effecten ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een door de eigenaar van de woonwinkel betaald verkeersonderzoek dat bovendien onjuist en onvolledig is.
2.6.1. De gemeenteraad stelt dat het plan in overeenstemming is met hetgeen in de door hem in januari 2001 vastgestelde structuurvisie is gesteld. Volgens hem strookt de veronderstelling dat de verkeershinder toeneemt niet met het verrichte onderzoek waarvan de resultaten in de structuurvisie zijn opgenomen.
2.6.2. Verweerder acht dit gedeelte van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het gaat om een locatie waarop voorheen een garage was gevestigd en dat de uitbreiding van de woonwinkel een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich brengt. Volgens verweerder brengt uitbreiding van de woonwinkel een toename in verkeersbewegingen met zich, maar doordat het garagebedrijf verdwijnt en het bestaande magazijn wordt verplaatst naar een bedrijventerrein zal geen sprake zijn van een extra toename van de verkeersdruk.
2.6.3. De Afdeling stelt voorop dat het feit dat de gemeenteraad bij de totstandkoming van het plan gebruik heeft gemaakt van een verkeerskundig rapport dat is opgesteld in opdracht van een partij die belang heeft bij een vergroting van de woonwinkel, op zich geen aanleiding kan vormen voor verweerder om goedkeuring aan het plan te onthouden. Daartoe moet komen vast te staan dat het aan het plan ten grondslag liggende rapport onjuist of onvolledig is. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het verkeerskundig onderzoek onvoldoende objectief is uitgevoerd of anderszins onjuist of onvolledig is.
Appellanten hebben naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan voorziene uitbreiding van de woonwinkel zal leiden tot een grote toename van verkeersoverlast. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de uitbreiding in de plaats komt van een garage en dat het magazijn van de woonwinkels wordt verplaatst, waardoor de bevoorrading van de winkels grotendeels komt te vervallen en het vrachtverkeer van en naar de winkels veel minder wordt.
2.6.4. De Afdeling is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 b] is ongegrond.
2.7. Ten aanzien van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de overige appellanten bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1 c], [5 van appellanten sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 10 juni 2003, 2003REG001305i, voor zover het betreft de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “Horecadoeleinden-A”, zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende, gewaarmerkte kaart;
IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 1 a] en [appellant sub 1 c] geheel, en het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort voor het overige, ongegrond;
V. gelast dat provincie Utrecht aan het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Voskamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004
370.