ECLI:NL:RVS:2004:AO9217

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306567/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering huursubsidie door Staatssecretaris van Volkshuisvesting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, waarbij de huursubsidie over het tijdvak van 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997 op nihil is vastgesteld en de teveel betaalde huursubsidie van ƒ 4.896,00/€ 2.221,71 is teruggevorderd. Appellant had eerder, op 25 oktober 1996, huursubsidie toegekend gekregen, maar heeft het pand in augustus 1997 verlaten zonder dit te melden. Op 28 januari 2002 heeft hij bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 november 2000, dat de huursubsidie terugvorderde. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 26 maart 2004. De Afdeling oordeelde dat het besluit van 13 maart 2002, waarbij het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk werd verklaard, in strijd was met de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft vastgesteld dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer het besluit voor zijn rekening neemt en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de Minister vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tevens is bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht aan appellant vergoedt. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 12 mei 2004.

Uitspraak

200306567/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2000 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) de aan appellant toegekende huursubsidie over het tijdvak van 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997 nader vastgesteld op nihil en de over dit tijdvak teveel betaalde huursubsidie ten bedrage van ƒ 4.896,00/€ 2.221,71 teruggevorderd.
Bij besluit van 13 maart 2002 heeft het Hoofd Unit Incasso op last van de Directeur-Generaal van de Volkshuisvesting voor de Staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2003, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 14 augustus 2003, bij de rechtbank ingekomen op 19 augustus 2003, hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroepschrift is ingekomen op 2 oktober 2003. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 november 2003 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2004, waar appellant in persoon en de Minister, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij uitspraak van 25 februari 2004, in zaak nr. 200303658/1 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling geoordeeld dat de Regeling ondermandaat DGVH, op grond waarvan het Hoofd Unit Incasso het besluit op bezwaar van 13 maart 2002 heeft genomen, zich niet verdraagt met de daaraan op grond van artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te stellen eisen en dat deze regeling daarom onverbindend is. Gelet hierop is dit besluit in strijd met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit bevoegdelijk moet worden genomen, en had het door de rechtbank moeten worden vernietigd. Nu de Minister bij brief van 11 maart 2004 heeft medegedeeld dat hij het besluit geheel voor zijn rekening neemt en dit besluit is genomen door een ambtenaar die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is, kan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven als de inhoud van het besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Zoals uit het hierna volgende blijkt, kan het besluit de rechterlijke toets doorstaan en zal de Afdeling derhalve bepalen dat de rechtsgevolgen in stand blijven.
2.2. Bij een ten name van appellant gesteld continueringformulier individuele huursubsidie van 20 mei 1996 is voor het tijdvak 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997 huursubsidie aangevraagd ten behoeve van de huur van de woning gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 25 oktober 1996 is aan appellant voor genoemd tijdvak huursubsidie toegekend. Bij besluit van 7 november 2000 heeft de Staatssecretaris de huursubsidie over dat tijdvak nader vastgesteld en de teveel betaalde huursubsidie teruggevorderd.
Appellant, die het pand [locatie] te [plaats] in augustus 1997 verlaten heeft zonder dit te melden, heeft op 28 januari 2002 tegen dit laatste besluit bezwaar gemaakt.
2.3. Gelet op het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:7 van deze wet, is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aangevangen op 8 november 2000 en geëindigd op 21 december 2000. Vast staat dat het bezwaarschrift van appellant eerst op 28 januari 2002 is verzonden.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.4. Appellant betwist dat hij in verzuim is geweest en stelt dat hij zelf geen huursubsidie heeft aangevraagd en daarvan ook niet op de hoogte was. Hij vermoedt dat zijn (ex-)echtgenote dit namens hem heeft gedaan in de periode dat zij met de echtscheidingsprocedure bezig waren.
2.4.1. Dit betoog faalt. Een bestuursorgaan mag er in beginsel van uitgaan dat een opgegeven correspondentieadres juist is. Vast staat dat appellant van zijn vertrek naar het buitenland geen bericht aan de Staatssecretaris heeft gestuurd. De Staatssecretaris had ten tijde van het verzenden van het besluit van 7 november 2000 ook geen reden om aan te nemen dat appellant niet meer op het opgegeven correspondentieadres woonachtig zou zijn en mocht er mitsdien van uitgaan dat dit adres juist was. De omstandigheid dat de (ex-)echtgenote van appellant de aanvraag wellicht heeft ingediend, doet daaraan niet af. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het aan appellant is toe te rekenen dat hij destijds wellicht geen kennis van dat besluit heeft genomen. Vast staat dat dit besluit was geadresseerd aan [locatie] te [plaats], zodat niet aannemelijk is dat dit besluit bedoeld adres niet heeft bereikt.
2.5. De Afdeling is dan ook van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat in dit geval redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. De rechtbank heeft mitsdien terecht geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht geen toepassing heeft gegeven aan artikel 6:11 van de Awb.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2003, AWB 02/1731 WET;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Minister van 13 maart 2002, Awb22/VBIN/528;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 202,23) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004
195-209.