ECLI:NL:RVS:2004:AO9223

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307848/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • M.A. Voskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan bestemmingsplan Buitengebied 1995 door burgemeester en wethouders van Woudenberg

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het '14e wijzigingsplan bestemmingsplan Buitengebied 1995' door de burgemeester en wethouders van Woudenberg, vastgesteld op 19 augustus 2003. Het college van gedeputeerde staten van Utrecht, als verweerder, heeft op 30 september 2003 besloten over de goedkeuring van dit wijzigingsplan. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 25 november 2003. De zaak is ter zitting behandeld op 29 maart 2004, waarbij de appellanten vertegenwoordigd waren door mr. J.W. van der Linde en de verweerder door mr. S.C. van den Broek. Ook het college van burgemeester en wethouders was vertegenwoordigd door H. Kamies.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het wijzigingsplan betrekking heeft op een perceel waar de bouw van een woning mogelijk wordt gemaakt. Appellanten stellen dat het plan ten onrechte is goedgekeurd, omdat er geen rekening is gehouden met hun belangen, met name de overlast van vrachtwagens op een naastgelegen perceel. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De afstand tussen de gronden van de woning en het perceel waar de vrachtwagens worden gestald is ongeveer 45 meter, en er zijn maatregelen aangekondigd om de belangen van de appellanten te beschermen.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins in strijd met het recht is genomen. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 12 mei 2004.

Uitspraak

200307848/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2003, hebben burgemeester en wethouders van Woudenberg het "14e wijzigingsplan bestemmingsplan Buitengebied 1995" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 30 september 2003, nr. 2003REG002466i beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 24 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2004, waar appellanten vertegenwoordigd door mr. J.W. van der Linde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.C. van den Broek zijn verschenen.
Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H. Kamies, daar verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel [locatie 1]. Het plan kent aan een deel van dat perceel de (mede)bestemming “Wonen” toe waardoor de bouw van een woning op de plek van de voormalige agrarische bebouwing mogelijk wordt gemaakt.
2.3. Appellanten stellen dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd omdat daarin geen rekening is gehouden met haar belangen.
Zij stellen dat het gebruik van het naastgelegen perceel [locatie 2] ten behoeve van de stalling van vijf vrachtwagens op grond van het overgangsrecht mag worden voortgezet, en dit gegeven bij de beoordeling van het plan had moeten worden betrokken. De aanwezigheid van de vrachtwagens zou overlast kunnen geven ten aanzien van de in het plan voorziene woning.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien om het wijzigingsplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening ter achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij stelt dat het vigerende bestemmingsplan voor het perceel [locatie 2] voorziet in een woonbestemming en dat bedrijfsactiviteiten van het containerbedrijf niet zijn toegestaan. Het gebruik van de gronden voor het stallen van vrachtwagens mag op grond van het overgangsrecht worden voortgezet. Verweerder acht het niet aannemelijk dat voor de bewoners van de woning [locatie 1] een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat zal ontstaan.
2.5. De Afdeling stelt vast dat in het bestemmingsplan “Buitengebied 1995” aan de gronden die deel uitmaken van het perceel [locatie 2] de bestemming “Wonen” is toegekend. De afstand tussen het perceel [locatie 2] en de gronden waarop de woning kan worden gebouwd bedraagt ongeveer 45 meter. De stelling van de gemeente dat het geluid dat wordt veroorzaakt door het stallen van vrachtwagens op het perceel [locatie 2] gedeeltelijk zal opgaan in het geluid van de Zeisterweg wordt door appellanten niet bestreden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt voorts dat de op het perceel [locatie 1] voorziene woning aan de zijde die is gekeerd naar de plaats waar de vrachtwagens worden gestald zal worden voorzien van een zogenoemde “dove gevel”.
2.6. De Afdeling acht het gelet op het vorenstaande niet aannemelijk dat het stallen van vrachtauto’s op het perceel [locatie 2] zal leiden tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat voor bewoners van de woning op het perceel [locatie 1]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting door het college van burgemeester en wethouders is verklaard dat alsnog geluidsmetingen zullen worden gedaan en dat zonodig aanvullende maatregelen zullen worden genomen, bijvoorbeeld in de vorm van de aanleg van een geluidswal, om de belangen van appellanten en de bewoners van de woning op het perceel [locatie 1] veilig te stellen.
De Afdeling is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Voskamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004
370