ECLI:NL:RVS:2004:AO9229
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- W. van den Brink
- E.M. Ouwehand
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor schuur
In deze zaak heeft de Raad van State op 7 mei 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heumen tegen een uitspraak van de rechtbank van Arnhem. De rechtbank had op 30 januari 2004 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het besluit van het college om de bouwvergunning voor een schuur af te wijzen vernietigd. Het college had op 2 oktober 2002 de aanvraag van de wederpartij voor een bouwvergunning afgewezen, waarna de wederpartij bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd door het college ongegrond verklaard in een besluit van 22 april 2003. De wederpartij had vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die oordeelde dat de bouwvergunning van rechtswege was verleend.
Het college vorderde een voorlopige voorziening om de uitspraak van de rechtbank te schorsen, omdat het de bouw van de schuur ongewenst achtte zolang het hoger beroep nog niet was beslist. Tijdens de zitting op 22 april 2004 werd bevestigd dat de wederpartij pas met de bouw zou beginnen nadat de bouwvergunning onherroepelijk was geworden. De Voorzitter van de Raad van State oordeelde dat er op dat moment geen sprake was van de vereiste onverwijlde spoed voor het treffen van de gevraagde voorziening. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 mei 2004.