ECLI:NL:RVS:2004:AO9229

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402056/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W. van den Brink
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor schuur

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 mei 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heumen tegen een uitspraak van de rechtbank van Arnhem. De rechtbank had op 30 januari 2004 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het besluit van het college om de bouwvergunning voor een schuur af te wijzen vernietigd. Het college had op 2 oktober 2002 de aanvraag van de wederpartij voor een bouwvergunning afgewezen, waarna de wederpartij bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd door het college ongegrond verklaard in een besluit van 22 april 2003. De wederpartij had vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die oordeelde dat de bouwvergunning van rechtswege was verleend.

Het college vorderde een voorlopige voorziening om de uitspraak van de rechtbank te schorsen, omdat het de bouw van de schuur ongewenst achtte zolang het hoger beroep nog niet was beslist. Tijdens de zitting op 22 april 2004 werd bevestigd dat de wederpartij pas met de bouw zou beginnen nadat de bouwvergunning onherroepelijk was geworden. De Voorzitter van de Raad van State oordeelde dat er op dat moment geen sprake was van de vereiste onverwijlde spoed voor het treffen van de gevraagde voorziening. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 mei 2004.

Uitspraak

200402056/2.
Datum uitspraak: 7 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heumen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank van Arnhem van 30 januari 2004 in het geding tussen:
[wederpartij] te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2002 heeft appellant afwijzend beslist op de aanvraag om bouwvergunning van [wederpartij] voor het oprichten van een schuur op het perceel [locatie] in [plaats] (hierna: de schuur).
Bij besluit van 22 april 2003 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2004, verzonden op die dag, heeft de rechtbank het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 2 oktober 2002 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 17 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2004, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 april 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door A.C. Kneppers, ambtenaar der gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door ing. E. Stroobosscher, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij de aangevallen uitspraak is bepaald dat de gevraagde bouwvergunning voor de schuur van rechtswege is verleend. Dit betekent, aldus appellant, dat [wederpartij] het bouwwerk zonder verdere restricties mag bouwen. Appellant acht het realiseren van het bouwwerk hangende het hoger beroep een ongewenste situatie en heeft daarom verzocht om de uitspraak van de rechtbank te schorsen totdat op de hoofdzaak is beslist.
2.2. Vast staat dat nog geen aanvang met de bouw van de schuur is gemaakt. Namens [wederpartij] is in een schrijven van 5 april 2004 aangegeven dat eerst met de bouw van de schuur zal worden gestart nadat de (van rechtswege verleende) bouwvergunning onherroepelijk is geworden. Ter zitting is dit desgevraagd bevestigd.
2.3. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat, gelet op de betrokken belangen, voor het treffen van de gevraagde voorziening (thans) de vereiste onverwijlde spoed ontbreekt.
2.4. Er is gelet op het voorgaande geen grond voor toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2004
224.