ECLI:NL:RVS:2004:AO9240

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402462/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • M.L.D. Trippert-van Gemeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot sanering van bodemverontreiniging te Deventer

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 mei 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de stichting "Stichting Uitvoering Bodemsanering Amovering Tankstations" tegen het college van burgemeester en wethouders van Deventer. Het college had op 28 januari 2004, krachtens artikel 44 van de Wet bodembescherming, de stichting bevolen om de sanering van bodemverontreiniging aan de Diepenveenseweg/Hoge Hondstraat te Deventer uit te voeren. De stichting had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 20 april 2004 ter zitting behandeld, waarbij zowel de stichting als de gemeente vertegenwoordigd waren.

De stichting betoogde dat het college niet bevoegd was om het bevel op te leggen, omdat de sanering volgens het saneringsplan was uitgevoerd. De gemeente stelde echter dat de sanering niet in overeenstemming was met het plan, omdat de zuiveringsinstallatie was verwijderd. De Voorzitter oordeelde dat de procedure zich niet leende voor een inhoudelijk oordeel over de uitvoering van de sanering, maar dat er voldoende redenen waren om het besluit van het college te schorsen. Dit was gebaseerd op de lange duur van de sanering, de korte termijn voor het opvolgen van het bevel, en het ontbreken van negatieve gevolgen voor de volksgezondheid.

De beslissing hield in dat het college van burgemeester en wethouders van Deventer het besluit tot sanering schorste tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Daarnaast werd de gemeente veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de stichting en moest het griffierecht vergoed worden. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die in acht moet worden genomen bij besluiten die betrekking hebben op milieu en sanering.

Uitspraak

200402462/1.
Datum uitspraak: 4 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting Uitvoering Bodemsanering Amovering Tankstations", gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2004, kenmerk RMW/MIL/04.1043, heeft verweerder krachtens artikel 44 van de Wet bodembescherming verzoekster bevolen de sanering van het geval van bodemverontreiniging met betrekking tot de Diepenveenseweg/Hoge Hondstraat te Deventer overeenkomstig het in het besluit van 8 december 1995, kenmerk MGB 95/3235, van het college van gedeputeerde staten van Overijssel uit te voeren door de zuiveringsunit voor 1 maart 2004 in werking te stellen. Bij besluit van 5 maart 2004, kenmerk RMW/MIL/04.4604, is de begunstigingstermijn verlengd tot 1 mei 2004.
Tegen deze besluiten heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 april 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. B.M. Winters, advocaat te Rotterdam, en drs. A. Oostra, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door A.H. Hoogeboom en J. Meekes, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Rentré Vastgoed B.V.”, vertegenwoordigd door mr. B.J.M. Koenen, advocaat te Amsterdam, B. van Dieren en ir. A.G. Hengeveld, gemachtigden, als partij daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Verzoekster stelt dat verweerder niet bevoegd is het onderhavige bevel op te leggen. Daartoe stelt zij onder meer dat de sanering van de desbetreffende bodem overeenkomstig voormeld saneringsplan is uitgevoerd. Zij betoogt dat gedurende 5 jaar is getracht door middel van doorspoelen de restverontreiniging te verwijderen maar dat de zuiveringsunit is verwijderd omdat het rendement te gering was. Zij wijst daarbij op een door haar opgesteld evaluatierapport van september 1998 en de daarbij behorende appendix van september 2003.
2.2. Verweerder overweegt in het bestreden besluit dat is geconstateerd dat de zuiveringsinstallatie aan de Diepenveenseweg is verwijderd. Zij overweegt dat dit in strijd is met de doelstelling die is opgenomen in het saneringsplan en dat verzoekster, door vroegtijdig te stoppen met saneren, in strijd handelt met artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming.
2.3. Ingevolge artikel 44 van de Wet bodembescherming kunnen gedeputeerde staten degene die de bodem niet saneert overeenkomstig een door hem ingediend saneringsplan waarmee door gedeputeerde staten is ingestemd, bevelen alsnog overeenkomstig dat plan te handelen.
2.4. Partijen verschillen van mening over de vraag of de sanering binnen de reikwijdte van het saneringsplan is uitgevoerd. De Voorzitter overweegt dat de onderhavige procedure zich evenwel niet leent voor een inhoudelijk oordeel over dit geschilpunt. In het kader van het door verzoekster ingediende bezwaar zal hierover een oordeel moeten worden gegeven.
2.5. Gelet op de lange duur van de sanering, de korte termijn waarbinnen aan het correctiebevel gevolg moet worden gegeven en het feit dat niet gebleken is van een negatieve invloed op de volksgezondheid als gevolg van de aanwezigheid van de onderhavige bodemverontreiniging, ziet de Voorzitter voldoende aanleiding het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deventer van 28 januari 2004, kenmerk RMW/MIL/04.1043, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deventer in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Deventer te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de gemeente Deventer aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D. Trippert-van Gemeren, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Trippert-van Gemeren
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2004
289.