200403835/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Partij voor de Dieren", gevestigd te Amsterdam,
appellante,
het Centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement,
verweerder.
Bij besluit van 3 mei 2004 heeft de Kiesraad, te dezen handelend als het Centraal stembureau voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement (hierna: verweerder), M. ’t Hart geschrapt van de kandidatenlijst van de Partij voor de Dieren.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2004, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2004.
Bij brief van 11 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door M. Thieme, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. E.B. Pronk, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel Y2, van de Kieswet, voorzover thans van belang, worden de leden van het Europese Parlement, voorzover deze afdeling niet anders bepaalt, gekozen met overeenkomstige toepassing van de bij of krachtens afdeling II gestelde bepalingen inzake de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Ingevolge artikel H9, eerste lid, wordt bij de kandidatenlijst een schriftelijke verklaring overgelegd van iedere daarop voorkomende kandidaat dat hij instemt met zijn kandidaatstelling op deze lijst.
Ingevolge het tweede lid wordt bij de lijst van iedere kandidaat die geen zitting heeft in het vertegenwoordigend orgaan, waarvoor verkiezing wordt gehouden, tevens een kopie van een geldig legitimatiebewijs overgelegd. Indien van een dergelijke kandidaat een kopie van een geldig legitimatiebewijs ontbreekt, wordt de verklaring van instemming van de desbetreffende kandidaat ingevolge die bepaling geacht te ontbreken.
Ingevolge artikel I6, eerste lid, aanhef en onder b, schrapt het Centraal Stembureau van de lijst de naam van de kandidaat, van wie de verklaring dat hij instemt met zijn kandidaatstelling op de lijst niet is overgelegd.
2.2. Niet in geschil is dat bij de kandidatenlijst van de Partij voor de Dieren geen kopie van een geldig legitimatiebewijs van M. 't Hart is overgelegd.
2.3. Voor verweerder vloeit de verplichting om een kandidaat, van wie geen kopie van een geldig legitimatiebewijs is overgelegd, te schrappen van een kandidatenlijst aldus rechtstreeks voort uit de wet. De wet voorziet niet in enige vrijheid voor verweerder om appellante tegemoet te komen, als door haar bepleit.
Voorzover appellante beoogt te betogen dat de desbetreffende bepalingen van de Kieswet in strijd zijn met de Grondwet, kan dit betoog niet slagen. Ingevolge artikel 120 van de Grondwet treedt de rechter niet in de grondwettigheid van wetten in formele zin, zoals de Kieswet er een is.
2.4. De conclusie is dat verweerder gehouden was M. ’t Hart te schrappen van de kandidatenlijst, als bij het besluit van 3 mei 2004 is gebeurd. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004