200402570/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Vlieland,
verweerder.
Verzoeker heeft bij brieven van 3 april 2003 en 16 mei 2003 verweerder verzocht krachtens de Wet milieubeheer handhavingsmaatregelen te treffen ten aanzien van de cafetaria en lunchroom “De Stern” gelegen aan de Havenweg 3 te Vlieland.
Bij brief van 4 juli 2003 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek.
Bij uitspraak van 6 augustus 2003, nummer 200304482/2, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening, hangende het bezwaar van verzoeker van 4 juli 2003, verweerder opgedragen met inachtneming van deze uitspraak binnen twee weken na verzending hiervan een besluit te nemen op het verzoek.
Tegen het uitblijven van een besluit heeft verzoeker bij brief van 24 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2004, de Voorzitter wederom verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 april 2004, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door ing. R.C.L. Kardaun, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk is, omdat verzoeker geen bezwaar heeft gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op zijn verzoek om handhavend op te treden.
De Voorzitter overweegt dat verzoeker reeds op 4 juli 2003 bezwaar heeft gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek om handhavingsmaatregelen te treffen. Verweerder heeft blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting nog geen besluit genomen op dit bezwaar. Nu onderhavig verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening hangende voormeld bezwaar is ingediend, is het verzoek ontvankelijk.
2.2. Verzoeker kan zich er niet mee verenigen dat verweerder nog geen beslissing op zijn verzoek van 3 april 2003 en 16 mei 2003 om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de cafetaria en lunchroom “De Stern” heeft genomen. Nu hij geluidoverlast ondervindt van voornoemde horeca-inrichting, is verzoeker van mening dat verweerder zijn verzoek om handhaving zo spoedig mogelijk in behandeling dient te nemen. Verzoeker wijst er hierbij op dat verweerder voornoemde uitspraak van de Voorzitter van 6 augustus 2003, nummer 200304482/2, niet is nagekomen.
2.3. Verweerder bestrijdt de opvatting van verzoeker dat er door hem geen stappen zijn ondernomen tegen de door verzoeker ondervonden geluidoverlast. Verweerder heeft in augustus 2003 een geluidmeting uitgevoerd waaruit blijkt dat voornoemde horeca-inrichting de voor deze inrichting geldende geluidnormen overschrijdt. Verweerder heeft naar aanleiding van deze geluidmeting in zijn vergadering van 19 september 2003 besloten de uitbaters dan wel eigenaren van de cafetaria en lunchroom “De Stern” aan te schrijven, hetgeen bij brief van 3 november 2003 is gebeurd, en hen mede te delen dat de geconstateerde overschrijdingen niet acceptabel zijn en dat binnen een termijn van zes weken deze overschrijdingen ongedaan gemaakt moeten worden. Voorts is in de brief van 3 november 2003 vermeld dat na het verstrijken van de geboden termijn er opnieuw geluidmetingen zullen worden verricht om te kunnen vaststellen of er een overschrijding van de geluidnormen plaatsvindt. Afhankelijk van de resultaten van deze meting zal, zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, al dan niet tot handhaving worden overgegaan. Met de brief van 7 oktober 2003 is verzoeker van voornoemd traject op de hoogte gebracht. Om te controleren of de geluidbeperkende maatregelen zijn genomen, is volgens verweerder in week 17 van dit jaar een nieuwe geluidmeting uitgevoerd. De resultaten van deze meting waren ten tijde van de zitting echter nog niet bekend.
2.4. Vaststaat dat verweerder niet tijdig op het verzoek van verzoeker heeft beslist. De Voorzitter is voorts niet gebleken dat verweerder inmiddels gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Voorzitter van 6 augustus 2003. De Voorzitter neemt daarbij in overweging dat een zogenoemde vooraanschrijving tot het (eventueel) opleggen van een last onder dwangsom, waartoe is besloten in de vergadering van 19 september 2003 en hetgeen is neergelegd in de brieven van 7 oktober 2003 en 3 november 2003, niet als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt.
De Voorzitter is gezien het vorenstaande van oordeel dat verweerder, gelet op het systeem van de Algemene wet bestuursrecht zoals dat blijkt uit artikel 8:72 in samenhang gelezen met artikel 8:84, vierde lid, gehouden was om binnen de in de uitspraak van 6 augustus 2003 gestelde termijn van twee weken aan deze uitspraak gevolg te geven door een besluit te nemen op het verzoek van 3 april 2003 en 16 mei 2003. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, is de Voorzitter van oordeel dat verweerder in strijd met het systeem van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld.
2.5. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van verzoeker te worden toegewezen. De Voorzitter ziet daarbij aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, vijfde en zevende lid, in samenhang bezien met artikel 8:84, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Vlieland wordt opgedragen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een beslissing op het verzoek van 3 april 2003 en 16 mei 2003 te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
II. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Vlieland, indien of zolang niet wordt voldaan aan het onder punt I gestelde, aan verzoeker een dwangsom verbeurt van € 225,00 per dag, met een maximum van € 9.000,00 voor iedere dag dat het betreffende besluit niet op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend is gemaakt;
III. gelast dat de gemeente Vlieland aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004