ECLI:NL:RVS:2004:AO9671

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403063/1 en 200403063/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • S. Scheerhout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot weigering verklaring Wet belastingen op milieugrondslag

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 mei 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht. De appellante, een naamloze vennootschap genaamd "N.V. Service Centrum Grond", had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerster, dat op 4 april 2002 was genomen. Dit besluit weigerde een verklaring af te geven voor een partij reinigingsresidu, zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet belastingen op milieugrondslag. De appellante had eerder, op 10 september 2001, een verzoek ingediend dat door verweerster ongegrond was verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had op 11 februari 2004 het eerdere besluit van verweerster vernietigd, maar verweerster had nagelaten tijdig een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van appellante.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft op 4 mei 2004 de zaak behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren. De appellante werd vertegenwoordigd door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Enschede, en verweerster door mr. J.A.W. Suyver, advocaat te Alphen aan den Rijn. Tijdens de zitting gaven partijen toestemming om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

De Voorzitter oordeelde dat verweerster niet tijdig had beslist op het bezwaarschrift, aangezien de termijn van zes weken na de uitspraak van 11 februari 2004 was verstreken. De Voorzitter verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerster werd opgedragen om binnen zes weken alsnog een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, maar verweerster werd wel veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan appellante. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 mei 2004.

Uitspraak

200403063/1 en 200403063/2.
Datum uitspraak: 14 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
de naamloze vennootschap "N.V. Service Centrum Grond", gevestigd te Houten,
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2002 heeft verweerster de bezwaren van appellante, gericht tegen haar primaire besluit van 10 september 2001, inhoudende een weigering een verklaring als bedoeld in artikel 12, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet belastingen op milieugrondslag af te geven voor een door appellante aangeboden partij reinigingsresidu, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 februari 2004, nummer 200203248/1 heeft de Afdeling dit besluit vernietigd.
Bij brief van 21 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2004, heeft appellante beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het door haar tegen het besluit van verweerster van 10 september 2001 ingediende bezwaarschrift. Bij brief van 13 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2004, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Enschede, en verweerster, vertegenwoordigd door mr. J.A.W. Suyver, advocaat te Alphen aan den Rijn, en bijgestaan door H.J. Miedema., zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. De Voorzitter is van oordeel dat uit het systeem van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat in dit geval aan de hand van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden geoordeeld binnen welke termijn verweerder een beslissing moet nemen.
In artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het bestuursorgaan op het bezwaarschrift beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
2.2. Voor de berekening van de beslistermijn dient in dit geval te worden uitgegaan van de datum van verzending van de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling, te weten 11 februari 2004.
Niet is gebleken dat verweerder een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht heeft ingesteld, zodat hij - nu voorts niet is gebleken dat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 7:10, tweede, derde of vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht - op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden was binnen zes weken na 11 februari 2004 een besluit te nemen. Nu hij binnen deze termijn niet op het bezwaarschrift heeft beslist, heeft hij niet tijdig een besluit genomen.
2.3. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.4. Het beroep is gegrond. Het ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd. Verweerster dient een besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Voorzitter een termijn stellen. De Voorzitter ziet geen aanleiding om aan deze termijnstelling een dwangsom te verbinden.
2.5. Gelet op het voorgaande wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Gezien de uitkomst van dit geding ziet de Voorzitter wel aanleiding de naamloze vennootschap "N.V. Service Centrum Grond" te gelasten ook het griffierecht te vergoeden dat appellante in verband met het verzoek heeft betaald.
2.6. Verweerster dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
III. draagt de naamloze vennootschap "N.V. Service Centrum Grond" op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan alsnog een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
V. veroordeelt de naamloze vennootschap "N.V. Service Centrum Grond" in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de naamloze vennootschap "N.V. Service Centrum Grond" te worden betaald aan appellante;
VI. gelast dat de naamloze vennootschap "N.V. Service Centrum Grond" aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep en het verzoek betaalde griffierecht (totaal € 546,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Scheerhout
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2004
318.