ECLI:NL:RVS:2004:AO9714

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307703/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongeldigverklaring rijbewijs na psychische aandoening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Verkeer en Waterstaat tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had op 9 oktober 2003 geoordeeld dat de Minister onterecht het rijbewijs van de wederpartij ongeldig had verklaard. De Minister had op 17 december 2002 besloten dat de wederpartij ongeschikt was om motorrijtuigen te besturen, wat leidde tot de ongeldigverklaring van het rijbewijs voor alle categorieën. De wederpartij had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Minister verklaarde dit bezwaar ongegrond op 23 april 2003. De rechtbank oordeelde echter dat de Minister een nieuw besluit moest nemen, omdat de wederpartij niet zonder meer aan de geschiktheidseisen voldeed. De rechtbank stelde dat er ruimte moest zijn voor een specialist om de voorgeschiedenis van de aanvrager te beoordelen, vooral in het geval van psychische aandoeningen.

De Minister ging in hoger beroep en betoogde dat de geschiktheidseisen bindend zijn en dat er geen ruimte is voor afwijkingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er ruimte was voor een afwijking van de recidiefvrije periode van twee jaren. De Afdeling stelde vast dat de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 een algemeen verbindend voorschrift is, wat betekent dat de Minister zich aan deze eisen moet houden. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de wederpartij ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 19 mei 2004.

Uitspraak

200307703/1.
Datum uitspraak: 19 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 oktober 2003
in het geding tussen:
[wederpartij]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2002 heeft appellant [wederpartij] ongeschikt bevonden om motorrijtuigen te besturen en het rijbewijs van [wederpartij] voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Bij besluit van 23 april 2003 heeft appellant het hiertegen door [wederpartij] ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 oktober 2003, verzonden op 13 oktober 2003, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verkaard, het besluit van 23 april 2003 vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit neemt op het bezwaar van [wederpartij]. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 20 november 2003 hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door J.A. Stelt-Launspach en drs. W. van Os, beiden werkzaam bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, en [wederpartij] in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [wederpartij] voldoet blijkens het besluit van appellant van 23 april 2003 niet aan de eisen van geschiktheid omdat noch ten tijde van de primaire beslissing noch ten tijde van evenvermeld besluit een recidiefvrije periode van twee jaren is verstreken sinds 12 februari 2002, de dag waarop [wederpartij] is ontslagen uit het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg. [wederpartij] was aldaar op 6 februari 2002 op de Afdeling psychiatrie met een verplichte inbewaringstelling in verband met een psychotische decompensatie met gevaarlijk (rij)gedrag opgenomen.
Het vereiste van de recidiefvrije periode is neergelegd in de bijlage bij de op artikel 103, eerste lid, van het Reglement Rijbewijzen gebaseerde Regeling eisen geschiktheid 2000, in het bijzonder onder Hoofdstuk 8 Psychiatrische stoornissen en de paragrafen 8.1. Algemeen en 8.2.1. Schizofrenie, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat uit de tekst van de Regeling niet volgt dat zonder meer en zonder nadere motivering de keurling in alle gevallen een recidiefvrije periode van twee jaren moet hebben doorgemaakt en dat in het bijzonder daaruit niet volgt dat [wederpartij] reeds zonder meer moet voldoen aan de eis van een recidiefvrije periode van twee jaren. Naar het oordeel van de rechtbank is er, anders dan wanneer sprake is van misbruik van alcohol en drugs, juist ruimte voor het oordeel van de specialist omtrent de voorgeschiedenis van de aanvrager en de gevolgen van de aandoening voor de verkeersveiligheid.
2.3. Appellant betoogt dat de geschiktheidseisen moeten worden gezien als voorschriften waaraan de minister is gebonden bij de geschiktheidsbeoordeling, waarvan - los van de vraag of daar aanleiding voor is - niet van kan worden afgeweken.
2.3.1. Dit betoog slaagt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 maart 2001 in zaak no. 200003756/1 (aangehecht), die ziet op hetzelfde hoofdstuk 8, houdt de bijlage bij de Regeling een algemeen verbindend voorschrift in. Dit betekent, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, dat de bijlage geen ruimte laat om in een situatie als die van [wederpartij], af te wijken van het vereiste van een recidiefvrije periode van twee jaren. De tekst van paragraaf 8.2.1. laat immers, gezien het gebiedende karakter ervan, geen andere interpretatie toe dan dat een recidiefvrije periode van twee jaren één van de voorwaarden is om te spreken van een geslaagde behandeling die, gevoegd bij een defecttoestand van hooguit lichte aard, alsdan geen reden behoeft te vormen de keurling zonder meer ongeschikt te verklaren voor het rijbewijs.
Gezien het verbindend karakter van de regeling heeft appellant terecht buiten beschouwing gelaten dat [wederpartij] therapietrouw is en deze zelf de mening is toegedaan dat hij, wanneer hij de symptomen voelt aankomen, in staat is tijdig maatregelen te nemen en de auto niet zal gebruiken.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 oktober 2003, AWB 2003/533;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004
221.