200306167/1.
Datum uitspraak: 19 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] wonend te [woonplaatsen],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 augustus 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Bij besluit van 11 oktober 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) aan TotalFinaElf Nederland N.V. (hierna: TotalFinaElf) vergunning verleend tot het maken, hebben en gebruiken van twee in- en uitritten van en naar de openbare weg (Ubbergseweg) ten behoeve van het Total/Fina verkooppunt op het perceel Nieuwe Ubbergseweg 160 te Nijmegen.
Bij besluit van 21 december 2001 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en enkele nadere voorschriften aan de vergunning toegevoegd ten behoeve van de verkeersveiligheid.
Bij uitspraak van 6 augustus 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten 2, 3, 4, 5] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 december 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [appellant 3] en [appellant 1] zijn verschenen. Daar is ook gehoord TotalFinaElf, vertegenwoordigd door mr. P. Raven, advocaat te Rotterdam.
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellanten 2, 3, 4, 5]. niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betoog slaagt. [appellant 1] heeft het bezwaarschrift ingediend namens alle appellanten. Het college heeft in zijn beslissing daarop geen van de appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar zodat er van uitgegaan moet worden dat het college alle appellanten ontvankelijk heeft geacht en de ongegrondverklaring tot hen allen is gericht. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, alleen [appellant 1] een beslissing op bezwaar is toegezonden betekent dan ook niet dat het college slechts heeft beslist op het bezwaarschrift, voorzover dat afkomstig is van [appellant 1]. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het beroep van [appellanten 2, 3, 4, 5]] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 2.1.5.3, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van het college:
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
Ingevolge artikel 2.1.5.3, derde lid, van de APV kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd indien de uitweg gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan.
2.3. Voor het overige voeren appellanten in hoger beroep nog slechts aan dat de rechtbank het in beroep voorgedragen betoog dat de in- en uitritvergunning, evenals de ten behoeve van het onderhavige verkooppunt verleende bouwvergunningen, ongedaan gemaakt dient te worden omdat de bouwvergunningen zijn verleend als gevolg van misleiding en bedrog van de kant van het gemeentebestuur, ten onrechte heeft verworpen. Dit betoog faalt. Evenals de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het toetsingskader voor de verlening van de in- en uitritvergunning wordt gevormd door artikel 2.1.5.3 van de APV. De vraag of al dan niet terecht bouwvergunning is verleend, speelt in dat kader geen rol.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd in zoverre daarbij het beroep van [appellanten 2, 3, 4, 5]] niet-ontvankelijk is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, stelt de Afdeling vast dat het door [appellanten 2, 3, 4, 5]] bij de rechtbank ingestelde beroep gelijkluidend is aan dat van [appellant 1]. Nu de rechtbank dat beroep ongegrond heeft verklaard, dient hetzelfde te geschieden met betrekking tot het door [appellanten 2, 3, 4, 5]] ingestelde beroep. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 augustus 2003, AWB 02/226, in zoverre daarbij het beroep van [appellanten 2, 3, 4, 5]; niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het door [appellanten 2, 3, 4, 5] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. bevestigt deze uitspraak voor het overige;
V. gelast dat de gemeente Nijmegen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004