200306346/1.
Datum uitspraak: 19 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] wonend te [woonplaatsen],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 augustus 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Bij besluit van 22 januari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) aan Total Fina Nederland N.V. (thans: TotalFinaElf Nederland N.V. en hierna: TotalFinaElf) vergunning verleend voor de bouw van een vloeistofdichte betonvloer met pompeilanden en afleverzuilen op het perceel kadastraal bekend gemeente Hatert, sectie A, nummer 08967, plaatselijk bekend Nieuwe Ubbergseweg 160 te Nijmegen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 januari 2001 heeft het college aan TotalFinaElf vergunning verleend voor de bouw van een luifel op het perceel.
Bij besluit van 26 maart 2002, voorzover hier van belang, heeft het college de tegen beide besluiten door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 augustus 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten 2, 3, 4, 5] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het door [appellant 1] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college gelast een nieuwe beslissing op het bezwaar van [appellant 1] te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 december 2003 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door [appellant 3] en [appellant 1], zijn verschenen. Daar is ook gehoord TotalFinaElf, vertegenwoordigd door mr. P. Raven, advocaat te Rotterdam.
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellanten 2, 3, 4, 5]] niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betoog slaagt. [appellant 1] heeft het bezwaarschrift ingediend namens alle appellanten. Het college heeft in zijn beslissing daarop geen van de appellanten niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar zodat er van uitgegaan moet worden dat het college alle appellanten ontvankelijk heeft geacht en de ongegrondverklaring tot hen allen is gericht. Dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, alleen [appellant 1] een beslissing op bezwaar is toegezonden betekent dan ook niet dat het college slechts heeft beslist op het bezwaarschrift, voorzover dat afkomstig is van [appellant 1]. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het beroep van [appellanten 2, 3, 4, 5]] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Voor het overige voeren appellanten in hoger beroep nog slechts aan dat de rechtbank het in beroep voorgedragen betoog dat sprake is van misleiding en bedrog en dat mitsdien de verlening van de bouwvergunningen in strijd is met alle algemene beginselen van behoorlijk bestuur ten onrechte heeft verworpen. Appellanten stellen in dit verband onder meer dat in het bestemmingsplan “Nijmegen-Oost” een bestemming is opgenomen waarvan de daadwerkelijke realisatie nimmer is beoogd en dat een onjuiste datum van sluiting van de noordvestiging van het tankstation is genoemd.
Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet kan de bouwvergunning slechts geweigerd worden op de daarin genoemde gronden. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat, wat er ook zij van de grieven van appellanten met betrekking tot de vaststelling en goedkeuring van het bestemmingsplan “Nijmegen-Oost”, dit bestemmingsplan ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing op bezwaar rechtskracht had en derhalve het toetsingskader voor de bouwvergunningen vormde. Niet in geschil is dat de bouwplannen in overeenstemming zijn met dit bestemmingsplan. Voorts is niet gesteld dat één van de overige in artikel 44 van de Woningwet genoemde weigeringsgronden zich voordoet. Gelet op het dwingende karakter van dit wetsartikel moesten de bouwvergunningen derhalve worden verleend. De door appellanten gestelde schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan, wat hier verder van zij, daarin geen verandering brengen.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd in zoverre daarbij het beroep van [appellanten 2, 3, 4, 5]] niet-ontvankelijk is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, stelt de Afdeling vast dat het door [appellanten 2, 3, 4, 5]] bij de rechtbank ingestelde beroep gelijkluidend is aan dat van [appellant 1]. Nu de rechtbank dat beroep gegrond heeft verklaard, dient hetzelfde te geschieden met betrekking tot het door [appellanten 2, 3, 4, 5]] ingestelde beroep. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 augustus 2003, AWB 02/886, in zoverre daarbij het beroep van [appellanten 2, 3, 4, 5] niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het door [appellanten 2, 3, 4, 5] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. bevestigt deze uitspraak voor het overige;
V. gelast dat de gemeente Nijmegen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004