ECLI:NL:RVS:2004:AO9962

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400477/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • M.A. Voskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Windesheim Veldweg e.o. vastgesteld door gemeenteraad Zwolle

Op 7 april 2003 heeft de gemeenteraad van Zwolle het bestemmingsplan "Windesheim Veldweg e.o." vastgesteld. Dit besluit werd op 18 november 2003 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Tegen deze goedkeuring heeft verzoeker op 15 januari 2004 beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 8 maart 2004 heeft verzoeker de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening, welke op 23 april 2004 ter zitting werd behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.E. Dommerholt, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. Rooks, waren aanwezig, evenals de gemeenteraad van Zwolle, vertegenwoordigd door mr. P.J.E. van den Broek-Bredewold.

De Voorzitter heeft in zijn oordeel aangegeven dat het verzoek om een voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure. Verzoeker heeft aangevoerd dat de noodzaak voor de bouw van de woningen niet is aangetoond en dat er sprake is van gelegenheidsplanologie. Hij betoogt dat alternatieve locaties onvoldoende zijn onderzocht en dat de woningen niet passen in de omgeving. Daarnaast stelt hij dat er aantasting van het woongenot en waardedaling van zijn woning zal optreden, en dat de beoordeling van spoorweglawaai onjuist is.

Verweerder heeft echter geen aanleiding gezien om het plan in strijd met de goede ruimtelijke ordening te achten. De Voorzitter concludeert dat de afstand tussen de woningen en het perceel van verzoeker voldoende is om te stellen dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de belangen van verzoeker. Ook de geluidsbelasting voldoet aan de wettelijke vereisten. De Voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200400477/2.
Datum uitspraak: 19 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2003 heeft de gemeenteraad van Zwolle het bestemmingsplan "Windesheim Veldweg e.o." vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 18 november 2003, kenmerk RWB/2003/1315, beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 15 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 8 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 april 2004, waar verzoeker, in persoon en vertegenwoordigd door mr. R.E. Dommerholt, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. G. Rooks, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Zwolle, vertegenwoordigd door
mr. P.J.E. van den Broek-Bredewold, daar verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een gefaseerde uitbreiding met in totaal ongeveer 30 woningen van de kern Windesheim op de locatie Veldweg.
2.3. Verzoeker stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Hij voert aan dat de noodzaak voor de bouw van de woningen niet is aangetoond, er sprake is van gelegenheidsplanologie, alternatieve locaties onvoldoende zijn onderzocht, de woningen niet passen in de omgeving, er sprake zal zijn aantasting van het woongenot en waardedaling van zijn woning, er sprake is van een onjuiste beoordeling van spoorweglawaai en de financiële haalbaarheid van het plan onvoldoende kenbaar is.
2.4. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten. Hij is van mening dat de locatie en inrichting van het plangebied vanuit planologisch oogpunt acceptabel zijn. Er is volgens hem sprake van vermindering van privacy en uitzicht maar niet in die mate dat gesproken moet worden van een onevenredige aantasting van de belangen van verzoeker. Verweerder stelt dat het akoestisch onderzoek voldoet aan de wettelijke vereisten en de daarin berekende geluidsbelasting lager ligt dan de voorgeschreven voorkeursgrenswaarde.
2.5. Vaststaat dat inmiddels bouwvergunning is verleend voor de bouw van een woning. De afstand tussen die woning en het perceel van appellant bedraagt ongeveer 25 meter; de afstand tussen beide woningen bedraagt ongeveer 45 meter. De afstand van het perceel van verzoeker tot de dichtstbijzijnde andere woningen die in het plangebied zijn voorzien bedraagt ten minste 15 meter. De Voorzitter ziet gelet op deze afstanden en het feit dat het plan voorziet in de aanleg van een groenvoorziening tussen het perceel van appellant en de andere woningen, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van onevenredige aantasting van de belangen van verzoeker.
2.6. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij niet de uitkomst van het akoestisch onderzoek betwist maar dat hij van mening is dat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met toekomstige ontwikkelingen.
De Voorzitter overweegt dienaangaande dat uit de plantoelichting blijkt dat de gemeenteraad rekening heeft gehouden met prognoses over het toekomstig gebruik van de spoorlijn. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat die prognoses onjuist of onvolledig zijn. De Voorzitter acht het gelet op het vorenstaande niet aannemelijk dat de geluidsbelasting voor de woningen in het plangebied zodanig zal zijn dat tot plaatsing van geluidwerende voorzieningen zal moeten worden overgegaan.
2.7. De Voorzitter ziet ook in hetgeen verzoeker verder aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Evenmin ziet de Voorzitter in hetgeen verzoeker aanvoert aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Voskamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004
370