ECLI:NL:RVS:2004:AO9987

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403115/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • L.J. Können
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake gedoogd gebruik helling 3 door scheepswerf

In deze zaak hebben verzoekers sub 1 en sub 2 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, waarbij onder voorwaarden gedoogd werd dat helling 3 gebruikt zou worden in de door de scheepswerf geëxploiteerde inrichting. Dit besluit, met kenmerk 2004-6874, werd op 26 februari 2004 genomen en op 8 maart 2004 verzonden. De verzoekers hebben op 1 april 2004 de Voorzitter van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij het niet eens waren met het gedoogde gebruik van de helling.

De Voorzitter heeft het verzoek op 11 mei 2004 ter zitting behandeld, waar de verzoekers en de vertegenwoordigers van de verweerder, alsook de scheepswerf en de gemeente Edam-Volendam aanwezig waren. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de gevraagde revisievergunning, die noodzakelijk was voor het gebruik van helling 3, op 1 maart 2004 was verleend. Dit betekende dat het bestreden besluit op die datum was komen te vervallen, waardoor er geen aanleiding meer was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De Voorzitter heeft vervolgens de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 mei 2004, waarbij de Voorzitter, mr. J.M. Boll, en ambtenaar van Staat, mr. L.J. Können, de beslissing hebben vastgesteld.

Uitspraak

200403115/2.
Datum uitspraak: 19 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2004, kenmerk 2004-6874, verzonden op 8 maart 2004, heeft verweerder onder voorwaarden gedoogd dat helling 3 wordt gebruikt in de door de [scheepswerf] geëxploiteerde inrichting, gelegen op de percelen [locaties] en [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief van 1 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2004, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 12 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2004, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 mei 2004, waar verzoekers sub 1 en 2 in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door
mr. M.H.J. van Riessen, K. van der Maesen en R. Mastenbroek, allen ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord [scheepswerf], vertegenwoordigd door C.A.R. Slot, gemachtigde, en het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam, vertegenwoordigd door mr. E.E. Nijssen, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit is het gebruik van helling 3 gedoogd tot 1 april 2004 of zoveel eerder als de revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer die voor deze activiteit is aangevraagd, is verleend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de gevraagde revisievergunning op 1 maart 2004 is verleend. Het bestreden besluit is op deze datum dan ook komen te vervallen. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.2. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Können
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004
301-404.