ECLI:NL:RVS:2004:AO9990

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403231/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking vergunning kinderopvang door gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 mei 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 30 augustus 2001 de vergunningen voor de exploitatie van kinderopvangcentra door Stichting Vill'ABB heeft ingetrokken. Vill'ABB heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een complexe juridische procedure. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van Vill'ABB ongegrond, maar de Afdeling bestuursrechtspraak vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep alsnog niet-ontvankelijk. In een later besluit op 20 november 2003 verklaarde de gemeente het bezwaar van Vill'ABB ongegrond. Vill'ABB heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank, die op 16 maart 2004 oordeelde dat de gemeente niet tijdig op het bezwaar had beslist. De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 13 mei 2004, waarbij Vill'ABB werd vertegenwoordigd door haar advocaat en curator. De Voorzitter oordeelde dat het verzoek voor toewijzing in aanmerking komt en dat de gemeente geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2001 totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Tevens werd bepaald dat de gemeente het griffierecht aan verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

200403231/2.
Datum uitspraak: 19 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 16 maart 2004 in het geding tussen:
de stichting "Stichting Algemeen Beheer en Bestuur Kinderopvang", h.o.d.n. Stichting Vill'ABB, gevestigd te Den Haag,
en
verzoeker.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2001 heeft verzoeker de aan Stichting Vill'ABB (hierna: Vill’ABB) voor de exploitatie van kinderopvangcentra aan de Stationsweg 170, Benoordenhoutseweg 44 en Leuvensesraat 96 te Den Haag verleende vergunningen ingetrokken.
Bij besluit van 15 januari 2002 heeft verzoeker naar aanleiding van het daartegen door Vill’ABB gemaakte bezwaar de intrekking van de vergunning voor het centrum aan de Stationsweg 170 gehandhaafd. Voorts heeft hij het besluit van 30 augustus 2001, voorzover dit betrekking heeft op de intrekking van de vergunningen voor de centra aan de Benoordenhoutseweg 44 en de Leuvenseweg 96, ingetrokken; hiervoor in de plaats heeft verzoeker aan Vill’ABB ten aanzien van de laatstgenoemde centra een last onder dwangsom opgelegd.
Bij uitspraak van 10 juli 2002 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het daartegen door Vill’ABB ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2003 heeft de Afdeling het daartegen door Vill’ABB ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 10 juli 2002 vernietigd en het bij de rechtbank door Vill’ABB ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de Afdeling het beroepschrift op grond van artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorgezonden aan verzoeker ter behandeling als bezwaarschrift.
Bij besluit van 20 november 2003 heeft verzoeker het door Vill’ABB tegen het besluit van 15 januari 2002 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2004, verzonden op 17 maart 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het beroep dat Vill’ABB heeft ingesteld tegen het niet tijdig door verzoeker nemen van een beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2001 gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een beslissing vernietigd en bepaald dat verzoeker binnen zes weken na verzending van de uitspraak alsnog beslist op dit bezwaar.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 16 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2004, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 mei 2004, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.S. Kamminga, advocaat te Den Haag, en mr. M. Spaa, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Vill’ABB, kantoorhoudende te Den Haag, en J.A.M. Hendriks, bestuurder van Vill’ABB, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat niet (opnieuw) behoeft te worden beslist op het bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2001, nu dit bezwaar reeds heeft geleid tot de in het besluit van 15 januari 2002 neergelegde, op artikel 7:11, tweede lid, van de Awb gebaseerde, heroverweging. Voorts betoogt verzoeker dat hij met zijn besluit van 20 november 2003 impliciet, onder toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, heeft beslist op het bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2001.
2.3. Het betoog van verzoeker dient finaal te worden beoordeeld door de Afdeling bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. De Voorzitter acht niet op voorhand uitgesloten dat de Afdeling tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak komt. Niet gebleken is voorts van een bij Vill’ABB bestaand belang bij een beslissing op het door haar gemaakte bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2001, nu verzoeker niet tot een inhoudelijk ander standpunt zal komen dan reeds in zijn besluit van 15 januari 2002 ligt besloten.
2.4. Het verzoek komt voor toewijzing in aanmerking.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag geen nieuw besluit op het tegen het besluit van 30 augustus 2001 gerichte bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
II. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 409,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Koutstaal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2004
383.