200308530/1.
Datum uitspraak: 26 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten sub 1], alle wonend te Mierlo, en de stichting "Stichting Beschermd Dorpsgezicht Broek", gevestigd te Mierlo,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 november 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mierlo (thans gemeente Geldrop-Mierlo).
Bij besluit van 6 maart 2001, bekend gemaakt op 14 maart 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders van Mierlo (hierna: het college) een verkeersmaatregel vastgesteld, inhoudende het verlagen van de maximum snelheid op het tracé Burgemeester Termeerstraat-Broekstraat in hun gemeente tot 50 km per uur, door middel van plaatsing van verkeersborden A1, zoals omschreven in bijlage I behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een en ander zoals nader aangegeven op een bij dat besluit behorende kaart.
Bij besluit van 13 september 2002 heeft het college, voor zover voor dit geschil van belang, het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar in zoverre gericht tegen de maximum snelheid van 50 km gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en - kort weergegeven - de maximum snelheid verlaagd van 80 tot 60 km per uur.
Bij uitspraak van 5 november 2003, verzonden op 6 november 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten gezamenlijk ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 17 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2003, gezamenlijk hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 2 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2004, waar [appellant] in persoon is verschenen, bijgestaan door drs. H.P.M. van Aken, als zijn gemachtigde en vertegenwoordiger van de overige appellanten. Voorts is het college, vertegenwoordigd door mr. drs. D.P.J. van Lith-Woestenburg, advocaat te Eindhoven verschenen.
2.1. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank dat het college voldoende steekhoudende argumenten heeft aangedragen voor het besluit om te volstaan met een verlaging van de maximumsnelheid van 80 km naar 60 km over het tracé Burgemeester Termeerstraat/Broekstraat (hierna: het tracé) op het grondgebied van Mierlo, buiten de bebouwde kom.
2.2. Appellanten - wonend aan de [locatie] - betogen dat destijds een duidelijk uitgangspunt bestond om te besluiten tot een erftoegangsweg met 30km/u, waarbij de Broekstraat is onttrokken als doorgaande verbinding ten behoeve van het gemotoriseerd verkeer. Het kenmerk van een erftoegangsweg is, aldus appellanten, dat er geen doorgaand verkeer overheen mag en kan. Appellanten betogen verder dat een snelheid van 60 km per uur over het tracé, voorzover het de Broekstraat betreft, met een wegbreedte van 3,90 meter, ondanks het aanbrengen van fietsstroken, slecht is voor de verkeersveiligheid aangezien alle soorten verkeer (wandelaars, fietsers, motoren, personen- en vrachtauto’s) van deze weg gebruik maken.
2.3. Dit betoog slaagt niet.
De rechtbank heeft terecht voorop gesteld dat het hier gaat om de uitoefening van een bevoegdheid met ruime beoordelingsmarges, waarbij het aan het college is om in het kader van de uitoefening van die bevoegdheid, de belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend moeten opstellen en slechts dienen te toetsen of het besluit voldoet aan de wettelijke voorschriften en - zo dit het geval is - of niet sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van belangen, dat moet worden geoordeeld dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid het besluit heeft kunnen nemen.
2.4. Partijen zijn het erover eens dat het tracé in het door de raad van de gemeente vastgestelde Gemeentelijk Verkeersveiligheidsplan (GVVP) voor wat betreft de toekomstige verkeersstructuur is aangemerkt als behorend tot de categorie erftoegangsweg.
Appellanten leiden hieruit echter ten onrechte af dat doorgaand verkeer in het geheel niet zou zijn toegelaten. De in het GVVP opgenomen definitie van het begrip erftoegangsweg noopt niet tot die opvatting. Voorzover uit die definitie en uit hetgeen overigens omtrent dit begrip in genoemd plan is vermeld mag worden afgeleid dat aanwijzing als erftoegangsweg ertoe strekt om doorgaand verkeer zoveel mogelijk te beperken is van belang dat het college, om het gebruik van het tracé als doorgaande verbinding naar Nuenen te ontmoedigen en onaantrekkelijk te maken voor het gemotoriseerd verkeer, eveneens op 14 maart 2001, heeft besloten een verbod voor vrachtverkeer, behoudens bestemmingsverkeer, in te stellen.
2.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een noodzaak om de maximum snelheid lager te stellen dan 60 km niet uit het GVVP voortvloeit.
De rechtbank heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat in het GVVP wordt gesteld dat gezien het ontbreken van aaneengesloten bebouwing aan het tracé en de landelijke uitstraling ervan, het afdwingen van een lagere snelheid - 30 km - niet of nauwelijks haalbaar is en dat het college heeft kunnen verwijzen naar een schriftelijke nadere toelichting van Ingenieursbureau Van Kleef van 20 november 2002 op de categorisering als 60km-zone. Voorts is de rechtbank er niet aan kunnen voorbijgaan dat, anders dan appellanten menen, niet aannemelijk is geworden dat vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid een lagere snelheid is geïndiceerd dan de voorgestane 60 km per uur. Niet kan worden staande gehouden dat het college geen gewicht heeft mogen toekennen aan de omstandigheid dat een lagere maximum snelheid meebrengt dat aanvullende fysieke maatregelen zullen moeten worden genomen die het karakter en beeld van het beschermd stads- en dorpsgezicht niet ten goede komen.
2.6. Het oordeel van de rechtbank dat het college voldoende steekhoudende argumenten heeft aangedragen voor het besluit om te volstaan met een verlaging van de maximum snelheid naar 60 km per uur, is dan ook juist.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning , ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2004