200307770/1.
Datum uitspraak: 26 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de voormalige Afdeling rechtspraak van 13 augustus 1987, in zaak no. R03.86.5035.
Bij uitspraak van 13 augustus 1987, in zaak no. R03.86.5035, heeft de Afdeling rechtspraak beslissend op het beroep van verzoeker op grond van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen tegen het besluit van 4 juli 1986 van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college), dit beroep verworpen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 20 oktober 2003 - na doorzending ervan door de rechtbank Amsterdam - ingekomen op 24 november 2003, heeft verzoeker de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 maart 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 februari 2004 heeft het college op het verzoek gereageerd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 april 2004, waar verzoeker in persoon en mr. A.G.M. ter Laak, namens het college, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. Verzoeker heeft op basis van passages uit een boek dat oud burgemeester Van Thijn heeft geschreven over diens ambtsperiode 1983-1994 in Amsterdam de conclusie getrokken dat er een verband heeft bestaan tussen het ingrijpen in de situatie destijds in de Staatsliedenbuurt door de toenmalig burgemeester en de besluitvorming die ten grondslag heeft gelegen aan de uitspraak waarvan hij thans herziening vraagt.
2.2.1. Het gestelde verband is uit hetgeen ter onderbouwing van die stelling is aangedragen niet af te leiden. Reeds hierom is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb geen sprake.
2.3. Gelet op het vorenstaande dient, mede in aanmerking genomen het uitgangspunt dat het bijzondere rechtsmiddel herziening er niet toe dient om, anders dan op grond van een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen, het verzoek te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2004