ECLI:NL:RVS:2004:AP0330

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307051/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor garage en carport in Kaatsheuvel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda. Het college had op 15 januari 2003 een bouwvergunning verleend voor de bouw van een garage/berging en een carport op een perceel in Kaatsheuvel. De vergunning werd aangevochten door [wederpartij], die bezwaar maakte tegen de vergunning. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van [wederpartij] gegrond en vernietigde de beslissing op bezwaar van het college. Het college ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en zich gebogen over de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De discussie concentreerde zich op de interpretatie van het begrip 'aansluitende afgewerkte maaiveld' en de hoogte van de goot van de bijgebouwen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college de planvoorschriften correct had geïnterpreteerd en dat de goothoogte van de garage/berging en de carport niet hoger was dan de toegestane 2,85 meter.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep van het college gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van bestemmingsplannen en de rol van de Raad van State in het waarborgen van de rechtszekerheid in bouwzaken.

Uitspraak

200307051/1.
Datum uitspraak: 2 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 19 september 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Kaatsheuvel
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2003 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder]) bouwvergunning verleend voor de bouw van een garage/berging en een carport op het perceel aan de [locatie a] te Kaatsheuvel.
Bij besluit van 1 april 2003 heeft het college het daartegen door [wederpartij] wonend aan de [locatie b] te Kaatsheuvel gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 21 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 8 februari 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is [vergunninghouder] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Hij heeft te kennen gegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken.
Bij brief van 9 februari 2004 heeft [vergunninghouder] een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [wederpartij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2004, waar het college, vertegenwoordigd door J.W.P. Hooning, ambtenaar der gemeente, [wederpartij] in persoon en [vergunninghouder] in persoon en bijgestaan door mr. W.B. Knook, advocaat te Breda, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een garage/berging en een carport op het perceel aan de [locatie a] te Kaatsheuvel.
Ingevolge het bestemmingsplan ‘Kom Kaatsheuvel’ heeft het perceel de bestemming ‘woondoeleinden’.
2.2. Het geschil betreft uitsluitend de vraag of het bouwplan waarvoor vergunning is verleend in overeenstemming is met de bepalingen van het bestemmingsplan, met name het bepaalde in artikel 3.3.1., onder b., sub 4., van de bij het plan behorende voorschriften.
Ingevolge deze bepaling mogen op de gronden met de aanduiding ‘achtertuin’ op de plankaart gebouwen worden opgericht waarvan de goothoogte van de bijgebouwen niet meer dan 3 meter bedraagt, met dien verstande dat binnen de op de kaart aangegeven ‘begrenzing afwijkende goothoogte voor bijgebouwen’ de goothoogte niet meer mag bedragen dan 2,85 meter. Niet in geschil is dat ter plaatse een bijgebouw is toegestaan met een goothoogte van 2,85 meter.
Artikel 2., onder a., van de planvoorschriften geeft aan dat de goothoogte van een gebouw moet worden gemeten vanaf peil tot de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeiboord of daarmede gelijk te stellen constructiedeel.
Ingevolge artikel 1., onder aa., wordt onder peil verstaan voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang, en in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
Nu de garage/berging en de carport niet direct aan de weg grenzen, dient het peil op basis van de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld te worden vastgesteld.
2.3. Het college heeft voor het bepalen van het peil de gemiddelde hoogte van een negental over het bouwperceel van [vergunninghouder] verspreide (meet)punten genomen. De voorzieningenrechter is daarentegen van oordeel dat het college voor de vaststelling van het peil ook het naastgelegen lager gelegen perceel van [wederpartij] in aanmerking had moeten nemen, nu de garage/berging en de carport nabij dat perceel zijn gesitueerd. De Afdeling deelt dat oordeel niet.
2.4. De Afdeling is, naar zij ook reeds heeft overwogen in haar uitspraak van 29 februari 2000, inzake 199901639 (aangehecht), van oordeel dat in dit geval als aansluitend afgewerkte maaiveld moet worden aangemerkt de hoogte van het bouwperceel. Dat het peil, zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, moet worden bepaald op de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, leidt niet tot een ander oordeel. Het ‘gemiddelde’ kan immers ook betrekking hebben op alleen dat perceel waarop het bouwplan zal worden gerealiseerd.
Voor het oordeel dat het woord ‘aansluitende’ in het begrip
’het aansluitende afgewerkte maaiveld’ kan worden beperkt tot het bouwperceel kan steun worden gevonden in artikel 1., onder o., van de planvoorschriften. Daarin is aangegeven dat onder ‘bouwperceel’ wordt verstaan de aaneengesloten bebouwde en/of onbebouwde grond, behorende bij een bestaand of op te richten bouwwerk of complex van bouwwerken.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat – anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen – het college een juiste uitleg aan de planvoorschriften heeft gegeven.
Niet betwist is dat de goothoogte van de garage/berging en de carport aldus gemeten niet hoger is dan 2,85 meter, zodat het college op grond van artikel 44 van de Woningwet de bouwvergunning niet mocht weigeren.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep van [wederpartij] dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 19 september 2003, 03 / 1933 WW44 VV en 03 / 1078 WW44;
III. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartij] wonend te Kaatsheuvel ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004
202.