ECLI:NL:RVS:2004:AP0354

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307786/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan werkgever na arbeidsongeval met ladder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 28 oktober 2003 geoordeeld dat de Staatssecretaris een bestuurlijke boete had opgelegd aan [wederpartij A] in verband met een arbeidsongeval dat plaatsvond op 7 maart 2001. Het ongeval vond plaats in een portiekflat, waarbij een werknemer van [wederpartij A] van een ladder viel en letsel opliep. De Staatssecretaris had de boete opgelegd op basis van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had onderzocht of het beboetbare feit mede aan het slachtoffer verweten kon worden. De rechtbank vernietigde de beslissing van de Staatssecretaris en droeg hem op om een nieuw besluit te nemen.

In hoger beroep stelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vast dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil was getreden door te beoordelen of de Staatssecretaris voldoende had onderzocht of [wederpartij A] als werkgever verwijt treft. De Afdeling oordeelde dat het geschil beperkt was tot de vraag of het arbeidsongeval mede aan het slachtoffer kon worden verweten, en dat de rechtbank deze vraag niet had beantwoord. Hierdoor was de uitspraak van de rechtbank onterecht. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden rond een arbeidsongeval en de verantwoordelijkheden van werkgevers en werknemers onder de Arbeidsomstandighedenwet. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200307786/1.
Datum uitspraak: 2 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2002 heeft appellant (hierna: de Staatssecretaris) krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (hierna: de Arbowet) aan [wederpartij], thans [wederpartij A] een bestuurlijke boete opgelegd in verband met een arbeidsongeval op de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 9 oktober 2002 heeft de Staatssecretaris het daartegen door [wederpartij A] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2003, verzonden op 29 oktober 2003, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij A] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de Staatssecretaris met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris bij brief van 21 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 december 2003 heeft [wederpartij A] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2004, waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.W.J. Crommelin en mr. I. Guffens-Faber, ambtenaren van het ministerie, en [wederpartij A], vertegenwoordigd door mr. P.J. van Hooijdonk, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Arbowet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Ingevolge het tiende lid van die bepaling is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden als bedoeld in de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij deze maatregel is bepaald.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, van de Arbowet, voorzover hier van belang, wordt als beboetbaar feit tevens aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met artikel 16, tiende lid, voorzover het niet naleven van de in dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als beboetbaar feit.
Artikel 7.33 van het Arbobesluit luidt als volgt:
1. Ladders en trappen zijn voldoende sterk en stijf.
2. Ladders en trappen zijn stabiel opgesteld en zo nodig vastgezet en van een voldoende lengte om in alle standen waarin zij worden gebruikt, een stevige steun voor handen en voeten te bieden.
Ingevolge artikel 9.9c, eerste lid, aanhef en onder f, van het Arbobesluit wordt als beboetbaar feit ter zake waarvan een boete kan worden opgelegd van de tweede categorie aangemerkt de handeling of nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in onder andere artikel 7.33.
In beleidsregel 33, achtste lid, onder a, van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: de Beleidsregels) is een schema opgenomen waarin afhankelijk van het letsel, de boetecategorie en de omvang van het betrokken bedrijf een boetebedrag is vastgesteld.
In beleidsregel 33, achtste lid, onder c, van de Beleidsregels is bepaald dat indien sprake is van één slachtoffer het boetebedrag wordt verlaagd door het met driekwart te vermenigvuldigen als voldaan wordt aan de volgende drie voorwaarden:
1. (…)
2. (…)
3. het beboetbare feit dat de directe aanleiding is geweest voor het arbeidsongeval kan mede aan het slachtoffer verweten worden. Hiervan is sprake als het slachtoffer zich, tegen de instructies van de werkgever in, niet aan de bij of krachtens de Arbowet opgelegde verplichtingen heeft gehouden.
2.2. Op 7 maart 2001 heeft een arbeidsongeval plaatsgevonden in een portiekflat op de [locatie] te [plaats], waarbij het slachtoffer, een werknemer van [wederpartij A], bij werkzaamheden van een ladder is gevallen en letsel heeft opgelopen. Naar aanleiding van het ongeval is door de Staatssecretaris aan [wederpartij A] een boete opgelegd.
2.3. De Afdeling overweegt dat de rechtbank heeft miskend dat in het beroepschrift van [wederpartij A], naast de - hier niet in geschil zijnde - bezwaren tegen de wijziging van de grondslag van de boete in het besluit op bezwaar in artikel 7.33, tweede lid, van het Arbobesluit, uitsluitend is aangevoerd dat de boete had moeten worden verlaagd, omdat voldaan is aan de in beleidsregel 33, achtste lid, onder c, sub 3, van de Beleidsregels opgenomen voorwaarde dat het beboetbare feit mede aan het slachtoffer verweten kan worden. Door te beoordelen of door de Staatssecretaris voldoende is onderzocht en aannemelijk gemaakt of [wederpartij A] als werkgever terzake van het beboetbare feit verwijt treft, is de rechtbank in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht getreden buiten de omvang van het geschil, zoals dat door [wederpartij A] aan de orde is gesteld. Het geschil was beperkt tot de vraag of, zoals door [wederpartij A] gesteld en door haar aannemelijk dient te worden gemaakt, het arbeidsongeval mede aan het slachtoffer kan worden verweten omdat deze, tegen de instructies van [wederpartij A] in, zich niet aan de bij of krachtens de Arbowet opgelegde verplichtingen heeft gehouden. De beantwoording van deze vraag, waaraan de rechtbank niet is toegekomen, is niet onlosmakelijk verbonden met de door de rechtbank beantwoorde vraag. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.4. De Afdeling ziet, gezien het vorenoverwogene, aanleiding de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State terug te wijzen naar de rechtbank.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 oktober 2003, reg. nr. WET02/3112-LAME;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004
369.