ECLI:NL:RVS:2004:AP0357

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308096/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • M.Z.C. Koutstaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering jachtakte op basis van vrees voor misbruik na veroordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een jachtakte had aangevraagd voor het seizoen 2002-2003. De korpschef van de politieregio Limburg-Noord heeft deze aanvraag op 17 december 2002 afgewezen. De Minister van Justitie heeft het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard op 15 mei 2003. De rechtbank Roermond heeft op 30 oktober 2003 de uitspraak van de minister bevestigd. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 2 juni 2004 werd behandeld.

De Raad van State heeft overwogen dat de minister bij zijn beoordeling van de aanvraag de criteria uit de Circulaire wapens en munitie 1997 mag toepassen. De minister heeft vastgesteld dat appellant in 1999 was veroordeeld wegens overtreding van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, wat aanleiding gaf tot vrees voor misbruik van de jachtakte. Appellant betoogde dat de eerdere verlening van een jachtakte na zijn veroordeling deze veroordeling niet meer relevant maakte. De Raad van State oordeelde echter dat de eerdere verlening in strijd met de wet was en dat de minister niet verplicht was om deze fout te blijven volgen.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de criteria voor het verlenen van jachtaktes en de gevolgen van eerdere veroordelingen voor de beoordeling van aanvragen.

Uitspraak

200308096/1.
Datum uitspraak: 2 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 oktober 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2002 heeft de korpschef van de politieregio Limburg-Noord (hierna: de korpschef) afwijzend beslist op de aanvraag van appellant om hem een jachtakte te verlenen voor het seizoen 2002-2003.
Bij besluit van 15 mei 2003 heeft de Minister van Justitie (hierna: de minister) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 2 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 februari 2004 heeft de minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond, en de minister, vertegenwoordigd door mr. N. Romijn, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 18 februari 2004 in zaak no. 200305545/1 (www.raadvanstate.nl) mag de minister voor een beoordeling van de vraag of vrees voor misbruik bestaat de criteria toepassen zoals die zijn neergelegd in de Circulaire wapens en munitie 1997 (hierna: Cwm). Uit onderdeel B\4.3 van de Cwm blijkt dat onder meer vrees voor misbruik wordt aangenomen indien de aanvrager binnen de laatste acht jaren bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens overtreding van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.
2.2. Appellant is bij (onherroepelijk geworden) uitspraak van 18 februari 1999 veroordeeld tot één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar wegens overtreding van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht op 6 februari 1998. Niet kan worden staande gehouden dat de minister niet op grond daarvan, in combinatie met de overige appellant in de beslissing op bezwaar verweten gedragingen, heeft mogen aannemen dat vrees voor misbruik bestaat als bedoeld in artikel 39, eerste lid, aanhef en onder e, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), zodat appellant de door hem verzochte jachtakte diende te worden geweigerd.
2.3. Appellant heeft betoogd, dat, nu hem na zijn veroordeling in 1999 willens en wetens nog een jachtakte is verleend, welke tevens is verlengd, deze veroordeling thans geen basis meer kan vormen om vrees voor misbruik aan te nemen. De minister stelt zich op het standpunt dat de bedoelde verlening en de verlenging ten onrechte hebben plaatsgevonden.
Gegeven het imperatieve karakter van artikel 39, eerste lid, aanhef en onder e, van de Ffw, kan de jachtakte destijds niet anders dan in strijd met de wet zijn verleend. Van de minister kan niet, met een beroep op het vertrouwensbeginsel, worden gevergd dat hij een eenmaal ten onrechte ingeslagen pad van vergunningverlening blijft volgen. Het betoog faalt derhalve.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Koutstaal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004
383.