ECLI:NL:RVS:2004:AP0390

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403421/1 en 200403421/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.A. Hoovers-Backaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuursdwang en termijnoverschrijding bezwaar

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 mei 2004 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. Het geschil betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat appellant op 25 november 2003 heeft meegedeeld dat zijn woning aan de Plantage Parklaan 24-huis te Amsterdam vóór 1 januari 2004 moet worden ontruimd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 11 februari 2004 niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft op 8 april 2004 het beroep van appellant ongegrond verklaard.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 13 mei 2004 is appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. F.G. Koster. De Voorzitter heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig is en dat er geen beletsel is om onmiddellijk uitspraak te doen. De kern van het geschil betreft de vraag of appellant met toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden toegestaan om de termijnoverschrijding voor zijn bezwaar te negeren.

De Voorzitter heeft geoordeeld dat appellant niet heeft aangetoond dat hij door gezondheidsklachten niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat er onvoldoende redenen zijn om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200403421/1 en 200403421/2.
Datum uitspraak: 24 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) appellant, voorzover hier van belang, onder aanzegging van bestuursdwang meegedeeld dat de woning aan de [locatie] te [plaats] vóór 1 januari 2004 moet worden ontruimd.
Bij besluit van 11 februari 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Voorts heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 11 mei 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. F.G. Koster, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Vast staat dat appellant eerst na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb bezwaar heeft gemaakt. Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of met toepassing van artikel 6:11 van de Awb aan de termijnoverschrijding kon worden voorbijgegaan.
2.3. De voorzieningenrechter heeft, in navolging van het college, terecht onvoldoende reden aanwezig geacht om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Ook in hoger beroep is appellant er niet in geslaagd aan te tonen dat hij vanwege gezondheidsklachten niet in staat is geweest tijdig zijn bezwaar in te dienen. Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd vormt evenmin een omstandigheid op grond waarvan de te late indiening van het bezwaarschrift redelijkerwijs niet als verzuim kon worden aangemerkt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop, bestaat voor het treffen van een voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Hoovers-Backaert, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Hoovers-Backaert
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2004
367.