ECLI:NL:RVS:2004:AP0401
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- P.A. Offers
- J.H. van Kreveld
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking vergunning voor openluchtrecreatie door college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 11 augustus 2003 zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de intrekking van een vergunning voor openluchtrecreatie, verleend door het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland. De vergunning was oorspronkelijk verleend op 5 december 2000 voor het jaar 2000, voor 14 permanente en 7 niet-permanente eenheden. Het college had eerder, op 19 september 2000, een vergunning voor bepaalde tijd verleend voor 14 permanente eenheden, omdat de appellant niet voldeed aan de voorschriften met betrekking tot brandblussers. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat de geldigheidsduur al was verstreken.
In hoger beroep betoogde appellant dat hij ervan uitging dat er nog steeds sprake was van een vergunning voor onbepaalde tijd voor de 14 permanente eenheden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat de intrekking van de vergunning voor onbepaalde tijd bij de beslissing op bezwaar terecht was, omdat appellant geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de eerdere vergunning voor bepaalde tijd. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de vergunning voor onbepaalde tijd was ingetrokken en dat appellant niet aan de voorschriften voldeed.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 2 juni 2004.