ECLI:NL:RVS:2004:AP1049

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308218/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • M.A. Voskamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan 's-Gravenmoer Dorp'

Op 2 juni 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan 's-Gravenmoer Dorp', vastgesteld door de gemeenteraad van Dongen op 17 april 2003. Verzoekers, bestaande uit drie partijen, hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn ingediend op respectievelijk 3 december 2003, 3 februari 2004 en 15 februari 2004, en zijn behandeld op een zitting op 23 april 2004.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek van verzoeker sub 1 gericht was op de mogelijkheid om een nieuwe woning te bouwen naast zijn bestaande woning, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De Voorzitter concludeert dat het verzoek te verstrekkend is en niet kan worden ingewilligd. Daarnaast hebben verzoekers sub 3 aangevoerd dat de goedkeuring van het plan voor een maximale goothoogte van 6 meter onterecht is verleend, omdat dit hun woongenot zou verminderen. De Voorzitter heeft echter geoordeeld dat de bebouwingsvoorschriften voldoende duidelijk zijn en dat er geen aanleiding is om de goedkeuring te herroepen.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter alle verzoeken afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 juni 2004.

Uitspraak

200308218/2.
Datum uitspraak: 2 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2], beide wonend te [woonplaats],
3. [verzoekers sub 3], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2003 heeft de gemeenteraad van Dongen het bestemmingsplan "'s-Gravenmoer Dorp" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 18 november 2003, nummer 920141, beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoeker sub 1 bij brief van 3 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2003, verzoekers sub 2 bij brief van 3 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 4 februari 2004, en verzoekers sub 3 bij brief van 15 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2004, beroep ingesteld.
Verzoeker sub 1 heeft bij dezelfde brief als waarmee hij beroep heeft ingesteld de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers sub 2 en sub 3 hebben bij brief van dezelfde datum als hun beroepschrift de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 23 april 2004, waar verzoekers sub 2 en sub 3 zijn verschenen. Voorts zijn [belnghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van der Aa, en de gemeenteraad van Dongen, vertegenwoordigd B.W. Lambooij, daar verschenen. Verzoeker sub 1 en verweerder zijn niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het beroep van verzoekers sub 3, voor zover dat is ingediend door [verzoeker sub 3], steunt niet op een bij verweerder ingebrachte bedenking. De Voorzitter verwacht dat in de bodemprocedure het beroep in zoverre niet ontvankelijk zal worden verklaard. Het verzoek van verzoekers sub 3, voor zover dat is ingediend door [verzoeker sub 3], dient om die reden te worden afgewezen.
2.3. De Voorzitter leest het verzoek van [verzoeker sub 1] als er op gericht bij voorlopige voorziening de mogelijkheid te krijgen om naast zijn woning een nieuwe (aangepaste) woning te bouwen. De Voorzitter stelt vast dat het plan de bouw van een woning op deze gronden niet toestaat. Inwilliging van het verzoek zou een situatie in het leven roepen die niet door een uitspraak in de hoofdzaak kan worden bewerkstelligd, aangezien onthouding van goedkeuring aan het plandeel het realiseren van een woning niet mogelijk maakt. De verzochte voorziening is aldus te verstrekkend en dient om die reden te worden afgewezen.
2.4 [verzoekers sub 3] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voor zover dat voorziet in een maximale goothoogte van 6 meter voor het pand [locatie]. Zij voeren aan dat het toestaan van deze bouwhoogte zal leiden tot vermindering van hun woongenot en waardedaling van hun woning. Volgens verzoekers ontbreken bebouwingsvoorschriften voor de gronden die behoren tot het perceel [locatie].
2.5. In het plan is aan de gronden die behoren tot het perceel [locatie] de bestemming “KW” en de aanduiding “6” toegekend. Ingevolge artikel 13 van de planvoorschriften is ter plaatse de bouw van kantoorruimte met één woning met een maximale goothoogte van zes meter toegestaan. Ingevolge artikel 3, eerste lid onder b, van de planvoorschriften bedraagt de maximaal toegestane bouwhoogte 10 meter. Niet bestreden is dat het bestemmingsvlak is beperkt tot de contouren van de bestaande bebouwing.
De Voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de in het plan gegeven bebouwingsvoorschriften onvoldoende duidelijkheid bieden omtrent hetgeen ter plaatse is toegestaan. In hetgeen verzoekers hebben aangevoerd ziet de Voorzitter evenmin aanleiding voor het oordeel dat verweerder aan de voor dit plandeel toegestane maximale goothoogte goedkeuring had moeten onthouden. De Voorzitter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Voskamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004
370.