200400042/2.
Datum uitspraak: 1 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 16 april 2003 heeft de gemeenteraad van Veghel het bestemmingsplan "Reigerdonk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 25 november 2003, kenmerk 912541, beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 19 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2004, beroep ingesteld. Bij brief van 19 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 april 2004, waar verzoekers, in de persoon van [gemachtigde], en de gemeenteraad van Veghel, vertegenwoordigd door mr. C.M. van Meurs, zijn verschenen. Verweerder is niet ter zitting verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet onder andere in de bouw van een zogenoemd woon- en zorgcomplex tegenover de woning van verzoekers.
2.3. Verzoekers wonen ten zuidwesten van het plangebied. Zij stellen dat het plan, dat voorziet in de bouw van zogenoemde “gestapelde woningen” in 10 bouwlagen met een totale goothoogte van 31 meter, zal leiden tot ernstige aantasting van hun privacy. Het gebouw past volgens hen niet bij de overwegend lage bouw van de omliggende wijken. Verzoekers stellen dat er ten onrechte van wordt uitgegaan dat het gebouw een zogeheten “poortfunctie” zal uitoefenen bij binnenkomst van Veghel.
Verzoekers stellen voorts dat de gemeenteraad zich baseert op een verouderd verkeersonderzoek. Volgens hen zal er sprake zijn van een onaanvaardbare toename van de parkeerdruk en het aantal verkeersbewegingen in de wijk.
2.4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de mogelijkheid om gestapeld te bouwen een goede invulling vormt van het provinciaal uitgangspunt van intensief en efficiënt ruimtegebruik in het bestaand stedelijk gebied. Hij is van mening dat de bebouwing op een redelijke afstand ligt van de bebouwing aan de zuidwestzijde. Volgens verweerder is er geen sprake van een vergroting van de aantasting van privacy in de woning ten opzichte van de bestaande situatie en evenmin van een onaanvaardbare aantasting van privacy in de tuin van verzoekers.
Verweerder stelt dat in het raadsvoorstel van 1 april 2003 uitgebreid is ingegaan op het onderzoek naar de parkeerbehoefte en parkeercapaciteit en op het aantal verkeersbewegingen. Verweerder ziet geen aanleiding voor nieuw onderzoek naar de parkeer- en verkeersdruk.
2.5. De Voorzitter stelt vast dat het plan de bouw van woningen mogelijk maakt op een afstand van ongeveer 30 meter van de woning van verzoekers. De woningen mogen deels in vier of vijf bouwlagen en deels, voor een gebied van ongeveer vijftien bij vijftien meter, in tien bouwlagen worden gebouwd. De Voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de privacy van verzoekers.
De Voorzitter is van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de in het plan voorziene parkeergelegenheid onvoldoende is. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat het plan zal leiden tot een ernstige toename van verkeersoverlast in het gebied. Ook in hetgeen verzoekers verder aanvoeren ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het plan niet heeft kunnen goedkeuren.
2.6. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Voskamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2004