200400963/2.
Datum uitspraak: 1 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft bij besluit van 21 oktober 2003 het wijzigingsplan "Paulus Buijsstraat" vastgesteld.
Bij besluit van 2 december 2003, kenmerk DRM/ARB/03/15253A, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 2 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 mei 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. P. Severijns, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is namens het college van burgemeester en wethouders mr. R. Sakkee, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. Verzoekers zijn niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op een gedeelte van een perceel met een schoolbestemming aan de Paulus Buijsstraat. Met het plan wordt beoogd hier de bouw van vier woningen mogelijk te maken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd. Aan het eerder op 19 december 2000 voor hetzelfde perceelsgedeelte vastgestelde wijzigingsplan heeft de Afdeling bij uitspraak van 14 augustus 2002 in zaak no. 200102132/1 (www.raadvanstate.nl) zelfvoorziend goedkeuring onthouden wegens het niet volgen van de inspraakprocedure.
2.3. Verzoekers stellen dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen en verzoeken schorsing hiervan. Zij zijn van mening dat gelegenheid tot inspraak gegeven had moeten worden op het door de gemeenteraad in 1998 vastgestelde projectdocument en niet pas op het voorontwerp van het wijzigingsplan. Voorts achten zij het plan in strijd met het bestemmingsplan “Statenkwartier en omgeving” (hierna: het bestemmingsplan) doordat het plan slechts ziet op een gedeelte van de in het bestemmingsplan als “Bijzondere doeleinden – scholen (BD-S)” aangewezen gronden en doordat voor de bouwstroken en hoogte geen aansluiting is gezocht bij de aangrenzende percelen. Verder wordt de toch al hoge parkeerdruk volgens hen verder verhoogd en achten zij een invulling van de gronden als groenvoorziening of speelplaats meer gewenst.
2.4. Verweerder is van mening dat op juiste wijze gelegenheid tot inspraak is geboden. Hij acht het plan in overeenstemming met de wijzigingsregels van het bestemmingsplan en anderszins niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht.
2.5. Ingevolge artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) betrekt het gemeentebestuur, voor zover hier van belang, de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen of herziening daarvan, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening.
De gemeenteraad van Den Haag heeft een dergelijke verordening vastgesteld waarin een regeling is getroffen voor het doen van beklag over de uitvoering van de verordening.
Uit de stukken blijkt dat het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van het voorontwerp van het thans bestreden wijzigingsplan de inspraakprocedure heeft gevolgd en hieraan bekendheid heeft gegeven. Niet is gebleken dat verzoekers van de beklagregeling ten aanzien van de inspraak gebruik hebben gemaakt. In de omstandigheid dat de mogelijkheid tot inspraak is geboden op een moment dat de Afdeling nog over de beroepen tegen de goedkeuring van het op 19 december 2000 vastgestelde wijzigingsplan moest oordelen, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor gerechtvaardigde twijfel aan de zijde van verzoekers inzake de mogelijkheid een klacht in te dienen. Gelet hierop verwacht de Voorzitter niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat verweerder het plan in strijd met artikel 6a van de WRO heeft goedgekeurd.
2.5.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders, voor zover hier van belang, bevoegd de bestemming “Bijzondere doeleinden – scholen (BD-S)” te wijzigen in de bestemming “Woondoeleinden a (Wa)”. Ingevolge het bepaalde onder a van dit artikellid wordt aan de wijzigingsbevoegdheid alleen toepassing gegeven indien en voor zover het gebruik als school is beëindigd. Voorts is alsdan artikel 5 van de voorschriften van het bestemmingsplan van toepassing met dien verstande dat voor de bouwstroken en de hoogte aansluiting dient te worden gezocht bij de aangrenzende percelen.
De Voorzitter ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de wijzigingsbevoegdheid zich verzet tegen een wijziging van slechts een gedeelte van de op de bestemmingsplankaart als “Bijzondere doeleinden - scholen (BD-S)” aangewezen gronden aan de Paulus Buijsstraat. Hij overweegt voorts dat voor dit gedeelte het gebruik als school is beëindigd.
Uit artikel II van de voorschriften van het wijzigingsplan, gelezen in samenhang met de wijzigingsplankaart, volgt dat binnen de bouwstroken een maximale goothoogte geldt van 10,5 meter. Deze hoogte is gelijk aan die welke blijkens de bestemmingsplankaart aan weerszijden van het perceelsgedeelte mogelijk is. Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de Voorzitter, gelet op de wijzigingsplankaart, op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft de bouwstroken voorziet in een passende aansluiting bij de ten noordoosten aangrenzende bouwstroken waarop volgens het bestemmingsplan eveneens de bestemming “Woondoeleinden a (Wa)” van toepassing is.
Gelet op het voorgaande verwacht de Voorzitter niet dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het wijzigingsplan in strijd is met artikel 31 van de voorschriften van het bestemmingsplan.
2.5.2. Wat betreft de parkeersituatie acht de Voorzitter verder aannemelijk gemaakt dat de parkeerdruk ter plaatse niet onaanvaardbaar zal toenemen.
Wat betreft de door verzoekers gestelde mogelijkheid van een andere bestemmingsregeling voor het perceelsgedeelte is de Voorzitter ten slotte niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid een groter gewicht aan het belang van woningbouw ter plaatse heeft kunnen toekennen dan aan het belang van het verwezenlijken van groenvoorziening of een speelplaats. De Voorzitter hecht daarbij mede belang aan de aanwezigheid van zulk een voorziening op het naburige Prins Mauritsplein.
2.5.3. Gelet op het vorenstaande verwacht de Voorzitter niet dat de Afdeling in de bodemprocedure in de bezwaren aanleiding zal zien het beroep van verzoekers gegrond te verklaren. Derhalve bestaat geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
2.5.4. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2004