ECLI:NL:RVS:2004:AP1056

Raad van State

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402189/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Duinwijk vastgesteld door gemeenteraad Velsen

Op 1 juni 2004 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Duinwijk" dat op 19 juni 2003 door de gemeenteraad van Velsen was vastgesteld. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, dat op 13 januari 2004 werd genomen. De verzoekers vroegen de Voorzitter om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening waren dat het gemeentebestuur vooringenomen was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met hun voorstellen voor de invulling van het plandeel met garages en groenvoorzieningen. Ze wezen op een tekort aan groenvoorzieningen en vreesden voor parkeerproblemen en de opvang van alcohol- en drugsverslaafden.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 mei 2004, waar de verzoekers en de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren. In zijn overwegingen stelde de Voorzitter dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij concludeerde dat de gemeenteraad niet vooringenomen was en dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" niet in strijd was met het gemeentelijke beleid. De Voorzitter vond dat er behoefte was aan een logeeradres voor verstandelijk gehandicapten en dat de bouwmogelijkheden niet onaanvaardbaar waren.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat hij niet verwachtte dat het beroep van de verzoekers in de bodemprocedure gegrond zou worden verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 juni 2004.

Uitspraak

200402189/2.
Datum uitspraak: 1 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Velsen het bestemmingsplan "Duinwijk" vastgesteld.
Bij besluit van 13 januari 2004, kenmerk 2003-27047, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 15 maart 2003 (lees: 15 maart 2004), bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 15 maart 2003 (lees: 15 maart 2004), bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 mei 2004, waar verzoekers in de persoon van [gemachtigde] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is namens de gemeenteraad D. Hooft, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op gronden ten oosten van de Vissershaven en de Haringhaven te IJmuiden en heeft in hoofdzaak een conserverend karakter met overwegend woonfuncties. Met het plan wordt voorts beoogd tussen de percelen Linnaeusstraat 8 en 10 de vestiging van een (logeer)voorziening voor verstandelijk gehandicapten mogelijk te maken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Verzoekers stellen dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op het plandeel met de bestemming “Maatschappelijke doeleinden (M)” tussen de percelen Linnaeusstraat 8 en 10, ten onrechte is genomen en verzoeken schorsing hiervan. Zij zijn van mening dat het gemeentebestuur vooringenomen is geweest mede gelet op het uitblijven van een reactie op hun voorstellen voor invulling van het plandeel met garages en groenvoorziening dan wel een speelplaats.
Verzoekers wijzen er verder op dat het voorontwerp van het bestemmingsplan voorzag in een groenbestemming en dat de plantoelichting melding maakt van een tekort aan groenvoorzieningen. Zij achten de bouwmogelijkheden te ruim en de opvang van alcohol- en drugsverslaafden ten onrechte niet uitgesloten. Ook vrezen zij voor parkeerproblemen. Ten slotte is volgens verzoekers niet gekeken naar alternatieve plaatsen, terwijl bovendien de financiële onderbouwing ontbreekt.
2.4. Verweerder acht de ter plaatse toegekende bestemming passend. Ongewenste gevolgen van een eventueel ander dan het beoogde gebruik moeten volgens hem worden bezien in het kader van de openbare orde.
2.5. De Voorzitter stelt voorop het laakbaar te achten dat verzoekers enkele jaren in het ongewisse zijn gelaten omtrent de gemeentelijke reactie op hun voorstellen voor invulling van het plandeel. Dit betekent echter niet dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan om die reden vooringenomenheid kan worden verweten. Ook anderszins is daarvan niet gebleken. De Voorzitter verwacht derhalve niet dat de Afdeling in de bodemprocedure in dit bezwaar van formele aard aanleiding zal zien de goedkeuring van het plandeel te vernietigen.
2.5.1. Aan het plandeel tussen de percelen Linnaeusstraat 8 en 10 is de bestemming “Maatschappelijke doeleinden (M)” toegekend. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de aldus aangewezen gronden bestemd voor overheidsvoorzieningen en voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs en daarmee gelijk te stellen instellingen. Ingevolge het tweede artikellid mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd gebouwen met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ingevolge het derde artikellid gelden voor het bouwen de aanduidingen op de plankaart. Voorts dienen de hoofdgebouwen binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak te worden opgericht en dient het hoofdgebouw tevens in de naar de openbare weg gerichte begrenzing van het bouwvlak te worden opgericht. Op de plankaart zijn voor het bouwvlak bouwhoogtes van twaalf meter en, wat betreft het achterste gedeelte, zes meter aangegeven.
2.5.2. In het voorontwerp van het bestemmingsplan is aan het plandeel de bestemming “Groenvoorzieningen (G)” toegekend. Deze is vervolgens gewijzigd in de bestemming “Maatschappelijke doeleinden (M)”. Dat in het voorontwerp van een groenbestemming is uitgegaan, betekent niet dat het gemeentebestuur zich daarop heeft vastgelegd. Ook anderszins is daarvan niet gebleken.
De Voorzitter overweegt voorts dat niet is gebleken dat de bouw van een maatschappelijke voorziening ter plaatse in strijd is met het gemeentelijke (groen)beleid. In het Groenstructuurplan is de plaats aangeduid als een mogelijke bouwlocatie.
Een gebouw dat past binnen de bestemmingsregeling, zal invloed op de omgeving hebben. De Voorzitter ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat deze invloed dusdanig is dat verweerder bij de afweging van belangen in dit geval niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de komst van de voorziening dan aan de door verzoekers voorgestane belangen en de door hen gewenste invulling van het plandeel. Hierbij acht hij onder meer van betekenis dat behoefte bestaat aan een bestemmingsregeling met de mogelijkheid voor een logeeradres voor verstandelijk gehandicapten. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene ontwikkeling zal leiden tot een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het woon- en leefklimaat van de omwonenden. De mogelijk gemaakte omvang van het gebouw is weliswaar groter dan die van de naastgelegen woningen, doch niet is aannemelijk gemaakt dat dit zal leiden tot substantiële verschillen in omvang. Daarbij acht de Voorzitter van belang dat de ligging van het bouwvlak is afgestemd op de verspringende bouwblokken van de woningen aan weerszijden en dat aan de achterzijde van het bouwvlak in een lagere bouwhoogte is voorzien. Verder is niet gebleken dat voor onaanvaardbare parkeerproblemen dient te worden gevreesd.
Voor een beperktere doeleindenomschrijving door toekenning van een subbestemming aan het plandeel heeft verweerder naar het oordeel van de Voorzitter uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien. Niet is gebleken dat tegen de eventuele nadelige gevolgen van een ander dan het beoogde gebruik niet zal kunnen worden opgetreden.
Wat betreft de financiële haalbaarheid ziet de Voorzitter geen reden voor het oordeel dat verweerder daarvan niet heeft kunnen uitgaan.
Voor zover verzoekers wijzen op een andere plaats voor de voorziening overweegt de Voorzitter dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. De Voorzitter ziet, gelet op het voorgaande, geen reden om aan te nemen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ernstige bezwaren in evengenoemde zin zich in dit geval niet voordoen.
2.5.3. Gelet op het vorenstaande verwacht de Voorzitter niet dat het beroep van verzoekers in de bodemprocedure gegrond zal worden verklaard. Derhalve bestaat geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
2.5.4. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2004
176-371.