ECLI:NL:RVS:2004:AP1091

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305720/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Kevelhammerhoek door de gemeenteraad van Hof van Twente

Op 3 december 2002 heeft de gemeenteraad van Hof van Twente het bestemmingsplan 'Kevelhammerhoek correctieve herziening' vastgesteld. Dit besluit werd gevolgd door een goedkeuringsbesluit van de gedeputeerde staten van Overijssel op 24 juni 2003. Tegen dit goedkeuringsbesluit hebben appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 26 april 2004, waar de betrokken partijen hun standpunten naar voren brachten. Appellanten stelden dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming 'tenniscomplex' onterecht was, gezien de overlast die zij als omwonenden ervaren. Ze voerden aan dat de bestemming niet paste binnen de woonomgeving en dat de gemeenteraad onvoldoende had gemotiveerd waarom goedkeuring was verleend aan deze bestemming.

De Raad van State overwoog dat de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening had gehouden met de bestaande situatie en dat de bestemming 'tenniscomplex' niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de gemeenteraad het eerdere goedkeuringsbesluit in acht had genomen en dat de bestemming en de bijbehorende voorschriften waren afgestemd op het feitelijke gebruik. De bezwaren van appellanten werden grotendeels als niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen nieuwe feiten of omstandigheden hadden aangevoerd die een heroverweging van de goedkeuring rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State de beroepen ongegrond en bevestigde de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gedeputeerde staten. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 9 juni 2004.

Uitspraak

200305720/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2002 heeft de gemeenteraad van Hof van Twente, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan Kevelhammerhoek correctieve herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 juni 2003, no. RWB/2002/3571, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 26 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen per fax op 26 augustus 2003, en appellanten sub 2 bij brief van 20 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen per fax op 26 augustus 2003, beroep ingesteld. Appellant sub 1 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 28 november 2003.
Bij brief van 17 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 2. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2004, waar appellant sub 1, in persoon, appellanten sub 2, in persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. O. Westra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Hof van Twente, vertegenwoordigd door G. Schultink, ambtenaar van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant sub 1] heeft ter zitting zijn beroepsgrond inzake de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “kantoor” dat betrekking heeft op het perceel [locatie] ingetrokken.
2.2. Bij besluit van 2 november 1999, kenmerk RWB/1999/2345, heeft verweerder gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan het bestemmingsplan “Kevelhammerhoek” van de gemeente Goor dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 mei 1999. Daartoe heeft hij, voor zover hier van belang, overwogen dat de bestemming “Tuin” achterhaald is en dat rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van het tenniscomplex. De toegekende bestemming “Sportvoorzieningen” achtte hij te ruim om voor goedkeuring in aanmerking te komen. Hierbij heeft verweerder overwogen dat de gemeenteraad geen aandacht heeft besteed aan de overlast die omwonenden ervaren. De gemeenteraad heeft ten onrechte niet aangetoond dat het tenniscomplex aan de Diepenheimseweg 37a te Goor zonder meer planologisch kan worden ingepast.
2.3. Met het onderhavige plan beoogt de gemeenteraad te voldoen aan de in artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening neergelegde verplichting een nieuw plan vast te stellen. Het plan voorziet onder meer in de bestemming “Tenniscomplex” voor de gronden van de Goorse Tennis Club. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan in zoverre goedgekeurd.
2.4. Appellanten stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “tenniscomplex”. Zij voeren daartoe aan dat het tenniscomplex niet past binnen de woonomgeving, gezien de overlast die zij, als omwonenden, ervaren. Appellant Vink voert in dit verband nog aan dat de bestemming “tenniscomplex” in strijd is met de doelstelling van het plan Kevelhammerhoek.
Voorts zijn appellanten van mening dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan de bestemming “tenniscomplex” goedkeuring is verleend, terwijl destijds aan het plandeel met de bestemming “sportvoorzieningen” met een vrijwel gelijk bebouwingsvlak en vrijwel gelijke bebouwingsvoorschriften goedkeuring is onthouden. Ten slotte zijn [appellanten sub 2]]. van mening dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom kortere afstanden tot de woonbebouwing aanvaardbaar wordt geacht, dan de aanbevolen afstanden in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (hierna: de VNG-brochure).
2.5. De gemeenteraad heeft aan de desbetreffende gronden de bestemming “tenniscomplex” toegekend. De raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bestaande situatie bepalend is. Daartoe heeft de gemeenteraad de bestemming afgestemd op het huidige gebruik en zijn verdere voorschriften in het plan opgenomen. De VNG-brochure acht de gemeenteraad niet van toepassing, nu er sprake is van een bestaande situatie; wel is het Besluit horeca- sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer van toepassing.
2.6. Verweerder acht de bestemming “tenniscomplex” niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft deze goedgekeurd. Hij is van mening dat de gemeenteraad, in overeenstemming met het eerste goedkeuringsbesluit, de bestemming beperkter heeft geformuleerd en heeft afgestemd op het feitelijke gebruik. Daarnaast is de gemeenteraad in de toelichting aanmerkelijk breder ingegaan op de situatie ter plaatse. Voorts stemt verweerder in met het oordeel van de gemeenteraad dat het tenniscomplex, gezien het feit dat het reeds lang bestaat, als een gegeven moet worden beschouwd. In dit verband acht verweerder de VNG-brochure dan ook niet van toepassing.
2.7. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier van belang, stelt de gemeenteraad, indien door gedeputeerde staten geheel of gedeeltelijk goedkeuring aan een vastgesteld bestemmingsplan is onthouden, binnen een jaar met ingang van de dag na die, waarop de beroepstermijn afloopt, een nieuw plan vast, waarbij het besluit van gedeputeerde staten in acht wordt genomen.
Op grond van de aan het eerdere goedkeuringsbesluit ten grondslag gelegde motivering stelt de Afdeling vast dat de plicht als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, niet strekt tot een heroverweging van de huidige locatie van het tenniscomplex aan de Diepenheimseweg, maar tot een aanpassing van de bestemming en de bijbehorende voorschriften overeenkomstig het besluit van verweerder.
Het vorenstaande brengt voor het onderhavige geval mee dat voor verweerder in beginsel geen grond bestond aan het plan goedkeuring te onthouden wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening indien en voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan het eerdere goedkeuringsbesluit in acht heeft genomen. Dit zou anders kunnen zijn indien en voorzover de feiten en omstandigheden sedert het eerdere goedkeuringsbesluit zodanig zijn gewijzigd dat aan dat besluit geen betekenis meer kan worden toegekend.
Appellanten hebben geen feiten en omstandigheden als hiervoor is bedoeld aangevoerd. Gelet hierop kon verweerder niet afwijken van zijn eerdere goedkeuringsbesluit wat betreft het antwoord op de vraag of een bestemming die voorziet in het tenniscomplex op de huidige locatie al dan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Afdeling constateert dat de bezwaren van appellanten grotendeels betrekking hebben op de aanvaardbaarheid van het tenniscomplex op de huidige locatie. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen kan dit in deze procedure echter niet meer aan de orde komen. In zoverre behoeven deze bezwaren dan ook geen verdere bespreking.
Thans staat alleen ter beoordeling of de gemeenteraad bij de vaststelling van het nieuwe plan het besluit van verweerder in acht heeft genomen, voorzover daarin is overwogen dat een maatbestemming voor het tenniscomplex moet worden opgenomen. Hiertoe overweegt de Afdeling dat uit de stukken is gebleken dat de omvang van de bestemming “Tenniscomplex” beperkter is dan de omvang van de bestemming “Sportvoorzieningen” in het vorige plan. Voorts is, in tegenstelling tot het vorige plan, een bouwvlak aangegeven. In de voorschriften is bepaald dat niet buiten het bouwvlak mag worden gebouwd en dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing maximaal 200 m2 mag bedragen. Ter zitting is komen vast te staan dat de bestaande bebouwing iets minder dan 200 m2 bedraagt, als gevolg waarvan geen noemenswaardige uitbreiding van de bebouwing binnen het bebouwingsvlak mogelijk is.
Nu de bestemming en de voorschriften zijn afgestemd op het feitelijke gebruik, is de Afdeling van oordeel dat de gemeenteraad het besluit van verweerder in acht heeft genomen, zodat verweerder in redelijkheid kon instemmen met de bestemming “Tenniscomplex” en bijbehorende voorschriften.
2.8. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre ook overigens niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan in zoverre.
De beroepen zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004
270-461.